25432 |
de buik opensnijden |
buik opensnijden:
būǝk ǭpǝšni-jǝ (Q113p Heerlen)
|
De buik opensnijden om de ingewanden eruit te kunnen halen. [N 28, 56; monogr.]
II-1
|
27604 |
de dienst eindigen |
schicht zijn:
%%zinnetjes%%
ǝt es šix (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Eisden])
|
[N 95, 120; N 95, 83; monogr.; Vwo 618]
II-5
|
25634 |
de eerste keer bakken |
voorbakken:
vȳrbakǝ (Q113p Heerlen)
|
[N 29, 60]
II-1
|
33845 |
de eerste uitwerpselen van het veulen |
pek:
pɛk (Q113p Heerlen)
|
Zij vormen een zwarte, kleverige stof. [N 8, 58]
I-9
|
32715 |
de eerste voor ploegen |
de voor aantrekken:
dǝ [voor] ãtrękǝ (Q113p Heerlen)
|
Het ploegen van de eerste voor van een akker in het midden, als men bijeen gaat ploegen; aan de zijkant(en), als men uiteen of heen en weer gaat ploegen. Men ploegt de eerste voor gewoonlijk wat minder diep, om de vorming van een rug te voorkomen. Alleen bij het ploegen met een wentelbare of keerbare ploeg is er één eerste voor, in alle andere gevallen zijn er steeds twee eerste voren, nl. bij het uiteenploegen aan de zijkanten gelegen en bij het bijeenploegen tegen elkaar in het midden gelegen. Veel opgaven gelden daarom ook voor de twee eerste voren. De specifieke benamingen voor het ploegen van de eerste voor in het midden of aan de zijkant zijn onder B., resp. C. opgenomen; al de andere opgaven vindt men onder A. Door de zakelijke overeenkomst kunnen de benamingen soms ook toepasselijk zijn op bijeen- of uiteenploegen. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men de drie volgende lemmata. [N 11, 61; N 11A, 117c + 119b + 121b; JG 1a + 1b; A 33, 18c; monogr.]
I-1
|
32763 |
de eg |
eegd/eeg:
e ̞ǝx (Q113p Heerlen
[(pl e ̞ǝgǝ)]
),
ē̜x (Q113p Heerlen)
|
Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.]
I-2
|
32770 |
de gezamenlijke balken van de eg, het egraam |
egebalken:
eęgǝbɛlǝk (Q113p Heerlen)
|
De eg bestaat uit een aantal hoofdbalken die onderling verbonden zijn door dwarsbalkjes of scheien. Tezamen vormen ze het raam van de eg. De in dit lemma opgenomen termen zijn van toepassing op de egbalken in het algemeen. Ze werden opgegeven als benaming voor zowel de hoofd- als de verbindingsbalkjes. Aan het eind van het lemma zijn een aantal voor zichzelf sprekende termen opgenomen, die betrekking hebben op het door hoofd- en dwarsbalkjes gevormde geraamte van de eg. [JG 1a + 1b; N 11, 69a + b; N 11A, 155c; monogr.]
I-2
|
34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
opstoten:
opštutǝ (Q113p Heerlen)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
21416 |
de hort op? |
de deur uit:
de duur oet (Q113p Heerlen),
de hort op:
de hort op (Q113p Heerlen),
op schiep:
op sjiep (Q113p Heerlen),
uithuizig (bn.):
oethoesig (Q113p Heerlen)
|
Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)]
III-3-1
|
25396 |
de huid doorsnijden |
opslippen:
ōpšlepǝ (Q113p Heerlen)
|
De eerste snede in de huid maken als begin van het villen. [N 28, 40; monogr.]
II-1
|