34626 |
de stortkar doen achteroverslaan |
kippen:
kipǝ (Q113p Heerlen)
|
De kipbare bak van de stortkar doen kippen om de lading te lossen. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma kippen, storten in wld I.10. De kaart combineert de opgaven uit beide lemmata. [N 17, 88]
I-13
|
18062 |
de stuipen hebben |
de begaving hebben:
bəgòəving há:n (Q113p Heerlen)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19859 |
de tafel dekken |
de dis dekken:
d⁄n dusch dekke (Q113p Heerlen),
dis dekken:
dösjdékkə (Q113p Heerlen)
|
tafel dekken; Hoe noemt U: De tafel dekken (rechten dekken) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
25640 |
de tweede keer bakken |
afbakken:
āfbakǝ (Q113p Heerlen),
nabakken:
noabakǝ (Q113p Heerlen)
|
Uit de woordtypen blijkt dat dit voor de tweede keer bakken bestaat uit twee handelingen t.w. laten kleuren en laten drogen van de beschuit. [N 29, 63]
II-1
|
19640 |
de was blauwen |
(de) was blauwen:
de wäsch bleije (Q113p Heerlen),
blauwen:
bluije (Q113p Heerlen)
|
blauwen [de wasch ~ ] [SGV (1914)] || doorhalen (de was in blauwselwater doen)
III-2-1
|
19681 |
de was bleken |
bleken:
bleeke (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
bleekə (Q113p Heerlen)
|
bleken || het bleken van wasgoed in de zon op een grasveld [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19716 |
de was doen |
beuken:
bùkke (Q113p Heerlen)
|
de was in de loog (houtas) zetten
III-2-1
|
19785 |
de was invochten |
insprinkelen:
insjprinkele (Q113p Heerlen),
invochten:
invogtə (Q113p Heerlen)
|
het vochtig maken van strijkgoed [DC 28 (1956)]
III-2-1
|
28143 |
de watergoot reinigen |
(de) zouw reinscheppen:
dǝ zǫw rēnšø̜pǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
de zouw leegscheppen:
dǝ zǫw lęǝxšøpǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
de zouw zuivermaken:
dǝ zǫw zȳvǝrmākǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Eisden])
|
[N 95, 790; monogr.]
II-5
|
32742 |
de wendakker ploegen |
voordel rijden:
vø̄ǝdǝl rii̯ǝ (Q113p Heerlen)
|
Na het ploegen van het grote middendeel van de akker moet men de keerstroken nog met de ploeg bewerken. Als er geen of maar één keerstrook is, omdat men op een (veld)weg of op een eigen of andermans perceel heeft kunnen keren, ploegt men aan het voor- en/of achtereind van de akker enkele dwarsvoren om het ongelijke en minder diepe begin van de lange voren weg te werken. [JG 1a; N 11, 47; N 11A, 137l; monogr.]
I-1
|