27577 |
deputaatkolen |
deputaatkolen:
depytātkǭlǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma]),
depǝtātkǭǝlǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Maurits])
|
Het in natura uitgekeerde deel van de bezoldiging van een mijnwerker. Volgens verschillende invullers uit Q 121 bestondende "deputaatkolen" of "arbeiterkolen" meestal uit schachtkool, wat inhield dat het grote brokken kool waren gemengd met gruis en/of stof. De brokken werden stukgeslagen, gezeefd en gesorteerd en van het gruis werd "gedeks" gemaakt, een mengsel van gruis en leem ter afdekking van kachel of fornuis voor de nacht. De "beambtekolen" daarentegen waren meestal antraciet, in diverse dikten gezeefd, zonder gruis. De respondent uit Q 21 merkt over dedeputaatkolen verder nog op dat de toegekende hoeveelheid varieerde al naar gelang iemand kostwinnaar, medekostwinnaar of alleenstaande was. Wat betreft het woordtype "kolenbon", dit was in feite de bon waarmee de mijnwerker een bepaalde hoeveelheid deputaatkolen in ontvangst kon nemen. Toch is dit woordtype in dit lemma opgenomen omdat uit de opmerkingen van verschillende zegslieden (Q 21, Q 121, Q 121b) blijkt dat de term ook voor de toegekende hoeveelheid kolen zelf werd gebruikt. Zo merkt de invuller uit Q 21 voor de mijn Maurits op dat de mijnwerkers daar onder elkaar nooit over "deputaatkolen", maar altijd over de "kolenbon" spraken en de zegsman uit Q 121b schrijft dat, omdat de verstrekking op de mijn Willem-Sophia plaats vond in de vorm van bonnen, het in natura uitgekeerde gedeelte van het loon de kolenbon(nen) werd genoemd. [N 95A, 5; monogr.]
II-5
|
20597 |
desemen |
aanzetten:
áázette (Q113p Heerlen),
desemen:
deesəmə (Q113p Heerlen)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19117 |
deugen |
deugen:
doge (Q113p Heerlen),
dooge (Q113p Heerlen)
|
deugen
III-1-4
|
19167 |
deugniet |
batraaf:
batteraaf (Q113p Heerlen),
bátrààf (Q113p Heerlen),
deugeniet:
dûûgəneet (Q113p Heerlen),
dügeneet (Q113p Heerlen),
lummel:
lūmməl (Q113p Heerlen),
ondeugd:
ondeug (Q113p Heerlen),
óndeuch (Q113p Heerlen),
rekel:
rêêkəl (Q113p Heerlen),
rotzak:
ròtzàk (Q113p Heerlen),
stinkerd:
sjtīnkərt (Q113p Heerlen),
verrekkeling:
vrékkəling (Q113p Heerlen),
vlegel:
vlègəl (Q113p Heerlen)
|
deugniet [DC 11 (1942)], [SGV (1914)] || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
bluts:
blutsch (Q113p Heerlen),
deuk:
deuk (Q113p Heerlen)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dy(3)̄r (Q113p Heerlen),
dȳr (Q113p Heerlen),
dø̄ər (Q113p Heerlen),
Verklw. duurke
duur (Q113p Heerlen),
klings:
bargoens
klings (Q113p Heerlen)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]deur
II-9, III-2-1
|
19792 |
deurklopper |
deurklopper:
Verklw. duurklöpperke
duurklópper (Q113p Heerlen)
|
deurklopper
III-2-1
|
21493 |
deurwaarder |
deurwaarder:
dûûrwààrdər (Q113p Heerlen)
|
de ambtenaar bij de rechtbank die belast is met de dienst op de terechtzittingen, het doen van aanzeggingen [bijv. van belastingschuld enz. [vorster, deurwaarder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22378 |
diabolo |
diabolo:
dījābōl (Q113p Heerlen)
|
Het speelgoed, bestaande uit een dubbele blikken kegel die men al draaiende op een koordje in evenwicht houdt, in de hoogte werpt en weer opvangt met dit koord of elkaar toewerpt en weer op een koordje opvangt [diabolo, diavolo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18035 |
diarree |
dunne, de -:
dunnə (Q113p Heerlen),
schijt:
sjīēt (Q113p Heerlen),
slinger:
sjlingər (Q113p Heerlen)
|
Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)]
III-1-2
|