19345 |
dwarsdrijver |
dwarsdrijver:
dwääschdriever (Q113p Heerlen),
warse, een -:
wêêsjə (Q113p Heerlen)
|
dwarsdrijver [SGV (1914)] || iemand die zonder goede reden altijd tegen spreekt; die altijd anders wil dan de meerderheid [dwarserik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27908 |
dwarskap |
dwarskap:
dwęǝškap (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
warskap:
wēǝškap (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale])
|
Kap die in de dwarsrichting van de pijler of de mijngang wordt geplaatst. De dwarskap is extra versterkt en bestaat uit twee elementen. Zij wordt gelegd op de plaats waar vanuit een steengang een galerij wordt begonnen. Zij moet extra stevig zijn omdat, al naar gelang de hoek die de galerij ten opzichte van de steengang maakt, één of meer kappen van de galerij met één uiteinde op de dwarskap rusten. [N 95, 303; monogr.; Vwo 105; Vwo 297; Vwo 299; Vwo 352; Vwo 792]
II-5
|
27193 |
dwarsligger |
biels:
bils (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
zwel:
šwɛl (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia])
|
Houten of ijzeren dwarsligger waarop de spoorstaven worden bevestigd. De vormen "sousguide" en "travers" worden in de Belgische mijnen voornamelijk ondergronds gebruikt, terwijl men bovengronds meestal van "bille" spreekt (Vanwonterghem pag. 202). [N 95, 709; monogr.; Vwo 132; Vwo 300; Vwo 722; Vwo 790]
II-5
|
27985 |
dwarspijler |
dwarsstreb:
dwēšštrēp (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
warspijler:
wēǝšpęjlǝr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Maurits])
|
Pijler die evenwijdig aan de strijkrichting van de koollaag ligt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -(pijler) het lemma Pijler. [N 95, 480; N 95, 286]
II-5
|
18802 |
dwaze streek |
vlaag:
vlöəch (Q113p Heerlen)
|
een dwaze streek [woei] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18904 |
dwaze, onbezonnen daad |
stomme streek:
sjtómmə-sjtrîêk (Q113p Heerlen)
|
een dwaze onbezonnen daad [akt, actie, kapsie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19504 |
dweil |
dweil:
dwēīl (Q113p Heerlen),
schrobdoek:
schroebdook (Q113p Heerlen),
sjroebdook (Q113p Heerlen),
schroblommel:
Verklw. sjroeplümelke
sjroeploemel (Q113p Heerlen)
|
dweil || grove doek waarmee vloeren, stoepen, etc samen met water worden schoongemaakt [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19657 |
dweilen |
schrobben:
sjroebbe (Q113p Heerlen),
sjroebe (Q113p Heerlen)
|
dweilen
III-2-1
|
19260 |
dwingen |
dwingen:
dwinge (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
dwīngə (Q113p Heerlen),
forceren:
forceere (Q113p Heerlen),
noodzaken:
noetzake (Q113p Heerlen),
zwingen (du.):
tswīngə (Q113p Heerlen)
|
dwingen || het iemand onmogelijk maken anders dan op een bepaalde wijze te handelen [dwingen, nopen] [N 85 (1981)] || nopen [SGV (1914)]
III-1-4
|
27320 |
dynamiet |
dynamiet:
dinamit (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
dinǝmit (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia])
|
Springstof met nitroglycerine als grondstof. Dynamiet wordt vooral gebruikt om zeer harde steenlagen los te maken. [N 95, 422; N 95, 419; monogr.; Vwo 301]
II-5
|