e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dwarsdrijver dwarsdrijver: dwääschdriever (Heerlen), warse, een -: wêêsjə (Heerlen) dwarsdrijver [SGV (1914)] || iemand die zonder goede reden altijd tegen spreekt; die altijd anders wil dan de meerderheid [dwarserik] [N 85 (1981)] III-1-4
dwarskap dwarskap: dwęǝškap (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), warskap: wēǝškap (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]) Kap die in de dwarsrichting van de pijler of de mijngang wordt geplaatst. De dwarskap is extra versterkt en bestaat uit twee elementen. Zij wordt gelegd op de plaats waar vanuit een steengang een galerij wordt begonnen. Zij moet extra stevig zijn omdat, al naar gelang de hoek die de galerij ten opzichte van de steengang maakt, één of meer kappen van de galerij met één uiteinde op de dwarskap rusten. [N 95, 303; monogr.; Vwo 105; Vwo 297; Vwo 299; Vwo 352; Vwo 792] II-5
dwarsligger biels: bils (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), zwel: šwɛl (Heerlen  [(Emma)]   [Laura, Julia]) Houten of ijzeren dwarsligger waarop de spoorstaven worden bevestigd. De vormen "sousguide" en "travers" worden in de Belgische mijnen voornamelijk ondergronds gebruikt, terwijl men bovengronds meestal van "bille" spreekt (Vanwonterghem pag. 202). [N 95, 709; monogr.; Vwo 132; Vwo 300; Vwo 722; Vwo 790] II-5
dwarspijler dwarsstreb: dwēšštrēp (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), warspijler: wēǝšpęjlǝr (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]) Pijler die evenwijdig aan de strijkrichting van de koollaag ligt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -(pijler) het lemma Pijler. [N 95, 480; N 95, 286] II-5
dwaze streek vlaag: vlöəch (Heerlen) een dwaze streek [woei] [N 85 (1981)] III-1-4
dwaze, onbezonnen daad stomme streek: sjtómmə-sjtrîêk (Heerlen) een dwaze onbezonnen daad [akt, actie, kapsie] [N 85 (1981)] III-1-4
dweil dweil: dwēīl (Heerlen), schrobdoek: schroebdook (Heerlen), sjroebdook (Heerlen), schroblommel: Verklw. sjroeplümelke  sjroeploemel (Heerlen) dweil || grove doek waarmee vloeren, stoepen, etc samen met water worden schoongemaakt [DC 15 (1947)] III-2-1
dweilen schrobben: sjroebbe (Heerlen), sjroebe (Heerlen) dweilen III-2-1
dwingen dwingen: dwinge (Heerlen, ... ), dwīngə (Heerlen), forceren: forceere (Heerlen), noodzaken: noetzake (Heerlen), zwingen (du.): tswīngə (Heerlen) dwingen || het iemand onmogelijk maken anders dan op een bepaalde wijze te handelen [dwingen, nopen] [N 85 (1981)] || nopen [SGV (1914)] III-1-4
dynamiet dynamiet: dinamit (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), dinǝmit (Heerlen  [(Emma)]   [Laura, Julia]) Springstof met nitroglycerine als grondstof. Dynamiet wordt vooral gebruikt om zeer harde steenlagen los te maken. [N 95, 422; N 95, 419; monogr.; Vwo 301] II-5