28514 |
afkomen, wegvliegen |
afkomen:
āfkōmǝ (Q113p Heerlen)
|
Het wegvliegen van een zwerm. Op een zonnige dag, meestal tussen 11 en 14 uur, gaan duizenden en duizenden werkbijen, vergezeld van honderden darren en met de oude moer in hun midden, zwermen. [N 63, 31b]
II-6
|
20473 |
afkomst |
afstamming:
ààfsjtàmming (Q113p Heerlen),
herkomst:
heerkomst?? (Q113p Heerlen),
heerkóms (Q113p Heerlen),
komaf:
kómààf (Q113p Heerlen)
|
afkomst [N 87 (1981)] || afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
30715 |
afkrabben |
afkrabben:
āfkrabǝ (Q113p Heerlen)
|
Oude verf met behulp van een krabber verwijderen. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Verfkrabber'. [N 67, 68c; monogr.]
II-9
|
30725 |
aflakken |
aflakken:
āflakǝ (Q113p Heerlen),
afschilderen:
āfšeldǝrǝ (Q113p Heerlen)
|
De laatste laklaag aanbrengen. [N 67, 73]
II-9
|
33050 |
afleggen |
afleggen:
āflęgǝ (Q113p Heerlen)
|
De term "afleggen" is oorspronkelijk afkomstig van het graan maaien met de zeis: de gemaaide halmen vallen dan tegen de nog staande aan en moeten eerst "afgelegd" worden (door de "aflegger"), voordat de maaier een nieuwe baan kan aanzetten. De aflegger doet dit doorgaans met de handen, soms met een sikkel of een pikhaak, en "stuikt" daarbij een hoeveelheid halmen voor een schoof tegen de grond en bindt deze dan, provisorisch, af. De aflegger gebruikt daarbij vaak overmouwen om zich tegen de stekende halmen te beschermen. Later is de term overgenomen bij het maaien met de maaimachine; daar wordt ook "afgelegd", hetzij door de voerman zelf die met een pedaal een hoeveelheid halmen afzondert, hetzij eveneens door een aparte "aflegger". Dit "alleen achter de maaimachine" wordt uitdrukkelijk vermeld in L 164, 268 en L 320a. Vandaar is het verspreidingsgebied hier groter dan het gebruik van de graanzeis in de kaart "graan maaien met de zicht en de zeis". Bij het pikken vormt de zichter zelf de schoven, of de pikkelingen, door de zojuist afgesneden halmen "af te trekken", zie de toelichting bij het lemma ''aftrekken'' (4.2.5). [N 15, 15d en16h; N J, 3b; JG 1a, 1b, 1c; monogr.]
I-4
|
20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
ààfléGGə (Q113p Heerlen)
|
een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
28615 |
aflegger |
aflegger:
āflęgǝr (Q113p Heerlen)
|
Kunstzwerm bij het kastimkeren. Een deel van een bijenvolk wordt genomen en voorzien van eitjes. De bijen kweken hieruit een nieuwe koningin. Zo ontstaat een zelfstandig nieuw volk. [N 63, 92c; Ge 37, 118]
II-6
|
28197 |
aflichten |
afluchten:
āfløxtǝ (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Met behulp van een veiligheidslamp mogelijk aanwezig mijngas opsporen. Bij een aanwezigheid van mijngas zal zich rond het klein gedraaide vlammetje van de lamp een lichtblauwe doorzichtige lichtkegel vormen. De lengte van de lichtkegel, dus eigenlijk de lengte van de gasvlam, geeft het gehalte mijngas aan. [N 95, 236; monogr.; N 95, 413; Vwo 47; Vwo 337; Vwo 338; Vwo 872]
II-5
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afloeren:
aafloere (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
spioneren:
spionere (Q113p Heerlen)
|
kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
ààftrêênə (Q113p Heerlen)
|
de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|