28392 |
fijnkool |
fijnkool:
fīnkoal (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits]),
fīnkǫǝl (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Julia])
|
Steenkolen met een afmeting kleiner dan 10 mm. [N 95, 463]
II-5
|
28732 |
fijnnaaister |
fijne naaierse:
fiŋ niǝnǝšǝ (Q113p Heerlen)
|
Naaister die fijn naaiwerk verricht. [N 62, 1c]
II-7
|
18121 |
fijt |
fijt:
fīēt (Q113p Heerlen)
|
nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20511 |
filet, haas |
filet:
filet (Q113p Heerlen),
ossehaas:
óssəhààs (Q113p Heerlen)
|
lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21853 |
filiaal |
bijwinkel:
beëjwīnkəl (Q113p Heerlen),
filiaal (<fr.):
fĭĕləjààl (Q113p Heerlen)
|
de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34242 |
filter in de melkzeef |
lapje:
lɛpkǝ (Q113p Heerlen)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
24146 |
fladderen |
flodderen:
flòddərə (Q113p Heerlen)
|
fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
28758 |
flanel |
flanel:
flanɛl (Q113p Heerlen)
|
Lichte en losse, weinig gevolde wollen of halfwollen stof, met een glad of gekeperd weefsel (Van Dale, pag. 774). Flanel wordt veel gebruikt voor nacht- en sportkleding. [N 62, 89a; N 59, 201; N 62, 75f; N 62, 75b; MW; monogr.]
II-7
|
30800 |
flank |
lies:
(mv)
lizǝ (Q113p Heerlen)
|
Het gedeelte van de huid dat de flank bedekt. Volgens de informant van L 292 is het leer hiervan minder van kwaliteit maar zeer geschikt voor de binnenhaam. Zie afb. 1. [N 60, 3e; N 60, 3d; N 60, 247; N 36, 5; N 36, 4; N 36, 6b]
II-10
|
18648 |
flaphoed |
flambard (fr.):
flambaar (Q113p Heerlen)
|
flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)]
III-1-3
|