26073 |
galerij |
baan:
bān (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
galerij:
galerij (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Wilhelmina]),
galǝrej (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Mijngang in de kool of het gesteente, nagenoeg volgens de strekking van de koollaag. De invuller uit Q 15 merkt daarover voor de mijn Maurits op dat een galerij evenwijdig aan de laag of door de laag werd gedreven. Een evenwijdig aan de laag gedreven gang, een steengalerij, kon dienst doen als watergalerij. Galerijen in de laag konden zowel "toevoergalerij" als "afvoergalerij" zijn. Soms was een "afvoergalerij" later de "toevoergalerij" voor een andere pijler in diezelfde laag, terwijl het omgekeerde ook kon voorkomen. [N 95, 372; N 95, 383; monogr.; Vwo 69; Vwo 332; Vwo 845]
II-5
|
21314 |
galgenaas |
beest:
bîes (Q113p Heerlen),
schindaas (du.):
1. z.o. batteraaf, sjelm
sjinaos (Q113p Heerlen),
scheldwoord
schinoas (Q113p Heerlen),
smeerlap:
sjmîerlàp (Q113p Heerlen),
strop:
sjtróp (Q113p Heerlen)
|
1. deugniet, 2. vlegel || de algemene naam voor iemand die zich schuldig maakt aan een of ander misdrijf [strop, beest, priek, galgenaas] [N 90 (1982)] || galgenaas [SGV (1914)]
III-3-1
|
33849 |
galopperen |
(op de, een) drieslag (lopen):
drēi̯šlāx (Q113p Heerlen),
galopperen:
galǝpērǝ (Q113p Heerlen)
|
De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f]
I-9
|
19375 |
gang |
corridor:
in hogere kringen
koͅrədoͅr (Q113p Heerlen),
ere:
ēərə (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
gang:
gaŋk (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
(mv: gäng).
gank (Q113p Heerlen),
Verklw. genksjke
gank (Q113p Heerlen)
|
gang [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || voorportaal, gang
III-2-1
|
25275 |
gang, maat 2 emmers water |
gang (water):
inne gank water (Q113p Heerlen),
(vloeistof).
gánk (Q113p Heerlen)
|
de maat die een inhoud aangeeft van twee emmers water [gang] [N 91 (1982)] || twee emmers water
III-4-4
|
34548 |
gans |
gans:
gǫǝs (Q113p Heerlen),
gǭs (Q113p Heerlen)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|
22456 |
gansrijden |
de gans rijden:
Sub goas. Zie martelgoas [pag. 42: het oogstfeest].
de goas rieje (Q113p Heerlen)
|
Een verouderd gebruik: op een vlak liggend ronddraaiend wagenrad gezeten, een gans de kop afrukken.
III-3-2
|
28847 |
garen |
garen:
gārǝ (Q113p Heerlen)
|
Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
28862 |
garenklosje, garenpijpje |
klosje garen:
klø̜skǝ gārǝ (Q113p Heerlen),
pijpje zijde:
pipkǝ zi-j (Q113p Heerlen)
|
Doorboord klosje waarop het garen is gewonden of pijpje waarop het garen zit. [N 59, 9; N 62, 56a; N 62, 56b; Gi 1.IV, 23; MW; monogr.]
II-7
|
20980 |
garnaal |
garnaal:
garnaal (Q113p Heerlen),
Verklw. garneëlke
garnaal (Q113p Heerlen)
|
garnaal || garnaal, enkelv. [DC 18 (1950)]
III-2-3
|