32746 |
geerakker |
scheut:
šȳǝt (Q113p Heerlen)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
18430 |
geerrok |
gerende rok:
gierende rok (Q113p Heerlen)
|
Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gaape (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
gape (Q113p Heerlen)
|
gapen [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
(geeuwen:
giehònger (Q113p Heerlen)
|
geeuwhonger [SGV (1914)]
III-2-3
|
30782 |
gefigureerd glas |
ornamentglas:
ornamentglas (Q113p Heerlen)
|
Geornamenteerd glas. Gefigureerd glas ontstaat door fluorwaterstof plaatselijk op de glasplaat te laten inwerken. [N 67, 89k]
II-9
|
19054 |
gegadigde |
liefhebber:
leefhebbers (Q113p Heerlen)
|
gegadigde [SGV (1914)]
III-1-4
|
30776 |
gegolfd glas |
geribd glas:
geribd glas (Q113p Heerlen)
|
Gegoten of geperst ondoorzichtig vensterglas met evenwijdig lopende ribben dat wordt gebruikt voor dakbedekking, deurpanelen, etc. [N 67, 89e]
II-9
|
33705 |
gegraven waterloop |
aag:
āx (Q113p Heerlen),
graaf:
grāf (Q113p Heerlen),
gracht:
grax (Q113p Heerlen),
sloot:
šlǭt (Q113p Heerlen),
voots:
vutš (Q113p Heerlen)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gehakt:
gehak (Q113p Heerlen),
gehakts:
gəhaks (Q113p Heerlen),
Eigen syst.
gehaks (Q113p Heerlen)
|
Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)] || gehakt
III-2-3
|
34425 |
geheel afgeschoren wolvacht |
vacht:
vax (Q113p Heerlen),
wol:
wol (Q113p Heerlen)
|
De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.]
I-12
|