e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afzetten afzetten: ààfzèttə (Heerlen), betoppen: ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  doe wils mich betōēppe (Heerlen), stropen: sjtreupə (Heerlen) kwaadgeld: Als men vindt dat iemand teveel vraagt, zegt men: "hoeveel ...... is daarbij"[kwaad-geld?] [N 21 (1963)] || meer laten betalen dan een artikel waard is; te duur doen betalen [strepen, aankomen, strafelen, straffen, stropen, stroefen, scholpen, nijpen, afdrogen, overschatten] [N 89 (1982)] III-3-1
akelei akelei: WBD/WLD  akkəlèj (Heerlen) Akelei (aquilegia vulgaris 30 tot 80 cm hoog. De stengels groeien rechtop en zijn bovenaan vertakt; de bladeren zijn meestal 3-tallig met brede, diep gekartelde blaadjes; de bloemen zijn groot en hangend, de kroonbladeren zijn trechtervormig, met aan de [N 92 (1982)] III-4-3
akker akker: akǝr (Heerlen), akkergrond: akǝrgrōnt (Heerlen), perceel: pǝrsēl (Heerlen), veld: vɛlt (Heerlen) Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.] I-8
akkerboterbloem boterbloem: botterblom (Heerlen), -  botterblom (Heerlen) boterbloem III-4-3
akkerdistel, distel distel: WBD/WLD  dīstəl (Heerlen) Akkerdistel (cirsium arvense 50 tot 150 cm groot. De plant is tweehuizig; de stengel zonder - of met smalle, stekelige vleugels; de bladeren zijn lancetvormig, meestal ingesneden, stekelig getand, vaak iets aflopend, de bloemen staan in kleine hoofdjes, [N 92 (1982)] III-4-3
akkergrens, grensvoor reen: rēn (Heerlen) De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.] I-8
akkersleep, weidesleep sleep: šlēp (Heerlen), vil: vel (Heerlen), vil (Heerlen) Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.] I-2
akkerwinde pisbloem: pisblom (Heerlen), geen onderscheid  pisblo:m (Heerlen) Convolvulus arvensis L. Zeer algemeen voorkomend over de grond kruipend onkruid op bouwlanden en wegbermen met een tot 1 meter lange stengel en hart- tot pijlvormige blaadjes. De klokvormige bloempjes zijn lichtroze of wit met roze strepen. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes. Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de grotere, klimmende haagwinde (lemma Haagwinde). In dit lemma zijn uitsluitend die benamingen verwerkt die specifiek de akkerwinde benoemen. Zie Brok 1991. [A 17, 6b; A 60A, 93; L 17, 6; S 11; monogr.] || haag- en akkerwinde [DC 17 (1949)] I-5, III-4-3
akkoord akkoord: akkoord (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Wilhelmina]), gedinge: gǝdeŋ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]) Loonovereenkomst waarbij wordt betaald overeenkomstig de verrichte arbeid. Het "éénmansakkoord" (Q 117, Q 121) stond in tegenstelling tot het "groepsakkoord" (Q 117). Iedere houwer ontving zijn loon naar eigen prestatie. Dit type akkoord dateerde van de jaren dertig. Na de oorlog werd dit systeem door de inzet van de vakbonden afgeschaft. Het werken in éénmansakkoord was in de jaren dertig oorzaak van het gehate en verderfelijke jaagsysteem (Dieteren 1984 pag. 11). Wie minder kracht had dan zijn collega ging met een lager loon huiswaarts of liep de kans ontslagen te worden. De term "generaalgedinge" werd volgens Loontjens (pag. 33) gebruikt voor een akkoord dat gold voor onbepaalde tijd. [N 95, 910; N 95, 911; N 95, 912; monogr.; Vwo 58] II-5
akkoord werk akkoordwerk: akkoordwerk (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma, Maurits]) Werk dat betaald wordt op basis van een akkoordloon. [N 95, 910; N 95, 911] II-5