33153 |
haksel |
haksel:
hɛksǝl (Q113p Heerlen)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|
17810 |
halen |
halen:
hoale (Q113p Heerlen),
holen:
hoalǝ (Q113p Heerlen)
|
halen [SGV (1914)] || Verzamelen van nectar, stuifmeel en water door de meestal oudere werkbijen. [N 63, 41; Ge 37, 79]
II-6, III-1-2
|
21661 |
halen en betalen |
<omschr.> betalen wat men gegolden heeft:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
betaal was doe gegŏlle has! (Q113p Heerlen),
zuiver maken:
zuuver maake (Q113p Heerlen)
|
Halen en betalen wat men gekocht heeft [ik moet gaan ontvangen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20343 |
half- of stiefbroer |
halve broer:
haolvə broor (Q113p Heerlen),
hoave broor (Q113p Heerlen),
stiefbroer:
sjteefbroar (Q113p Heerlen),
sjteefbroor (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen)
|
half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)] || stiefbroer
III-2-2
|
20344 |
half- of stiefzuster |
halfzuster:
haolfzustər (Q113p Heerlen),
hoafzuster (Q113p Heerlen),
stiefzuster:
sjteefzuster (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
sjteefzustər (Q113p Heerlen)
|
half- of stiefzuster [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18713 |
halfhemd |
front:
front (Q113p Heerlen)
|
halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
27942 |
halfhout |
half plat:
hoaf plat (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
plat:
plat (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Halfrond stuk hout dat voor verschillende doeleinden, bijvoorbeeld als kap of als bekleding, kan dienen. Het gebruik is afhankelijk van de dikte van het gezaagde hout. [N 95, 330; monogr.; Vwo 353; Vwo 354; Vwo 605; Vwo 606]
II-5
|
31384 |
halfronde vijl |
halfronde vijl:
hǫafroŋ ~ (Q113p Heerlen)
|
Vijl waarvan het stalen blad een halfronde en een vlakke kant heeft. Meestal loopt het blad vanaf het midden smaller en dunner uit. De vijl wordt gebruikt voor het bewerken van vlakke, holle en bolle werkstukken. Zie ook afb. 101. [N 33, 87; N 64, 53b]
II-11
|
30094 |
halfsteense muur |
halfsteense muur:
hǭǝfštęjns [muur] (Q113p Heerlen),
halfstenese muur:
hǭǝfšte ̞ŋs mūr (Q113p Heerlen)
|
Muur ter dikte van de breedte van de gebruikte metselstenen. Zie ook afb. 34, 35, 36, 37. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37a; monogr.]
II-9
|
30129 |
halfsteensverband |
halfstenesverband:
hǭǝfšte ̞ŋs˲vǝrbaŋk (Q113p Heerlen)
|
Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren. Het bestaat uitsluitend uit strekkenlagen. De kopvoegen van een laag bevinden zich midden boven de strekken van de onderliggende laag. Zie ook afb. 34. ø̄In dit verband is de steen op zijnen platte kant en volgens zijne lengte gelegd, zoodat aan het buitenvlak van den muur enkel de streksche kant te zien isø̄ (Van Keirsbilck, pag. 400). [N 31, 24a; monogr.]
II-9
|