21449 |
handelaar |
geschftsmann (du.):
gəsjèfsmán (Q113p Heerlen),
handelaar:
hèndələr (Q113p Heerlen)
|
iemand die handel drijft [koopman, commercant, marchand, handelaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21496 |
handelen |
handel drijven:
hàndəldrīēvə (Q113p Heerlen),
handelen:
hàndələ (Q113p Heerlen)
|
handel drijven [komenschappen] [N 89 (1982)] || loven en bieden, de waren aanprijzen [koopman] en er een prijs voor bieden (koper) [handelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18903 |
handeling |
daad:
dààt (Q113p Heerlen)
|
een op zichzelf staande, niet werktuigelijke verrichting, een handeling [gangen, gang, daad] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17661 |
handen (kindernamen) |
handjes:
händje (Q113p Heerlen),
hänneke (Q113p Heerlen)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
fikken:
fikke (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
jatten:
jatte (Q113p Heerlen),
klauwen:
klauwe (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
Plat.
klauw (Q113p Heerlen),
knoken:
knuëk (Q113p Heerlen),
panschoppen:
zeer grote handen
panschuppe (Q113p Heerlen),
poten:
pèùt (Q113p Heerlen),
vijf, de -:
geef mich de vief (Q113p Heerlen)
|
[N 10 (1961)]hand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21519 |
handgeld |
handgeld:
hankgeld (Q113p Heerlen),
ps. boven de n moet nog een ~ staan; deze combinatieletter is niet te maken (om te spellen).
han~kgeld (Q113p Heerlen)
|
eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
28156 |
handhamer |
handhamer:
hanthamǝr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Emma]),
haŋkhamǝr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale]),
vuisthamer:
vūshamǝr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale, Wilhelmina]),
vūshāmǝr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
[N 95, 742; monogr.]
II-5
|
18906 |
handig |
handig:
hendig (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
hèndich (Q113p Heerlen),
pfiffig (du.):
Hgd. pfiffig = slim, kien, leep, bijdehand
fiefig (Q113p Heerlen),
fiffig (Q113p Heerlen)
|
bekwaam || goed met de handen terecht kunnend; gemakkelijk en snel iets met de handen kunnen maaken [handig, mieg, erg, snel] [N 85 (1981)] || vaardig || vlug, handig
III-1-4
|
28211 |
handlamp |
draaglamp:
drāxlamp (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Winterslag, Waterschei]),
elektrische pot:
elɛktrišǝ pǫt (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Julia]),
handlamp:
hantlamp (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale])
|
Elektrische handlamp, bestaande uit een pot, waarin een accu is ondergebracht en een kopstuk met een gloeilamp. [N 95, 251; monogr.]
II-5
|
27222 |
handlanger |
handlanger:
hantlaŋǝr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma]),
hantlɛŋǝr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
, ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]
Q113p Heerlen),
haŋklɛŋǝr (Q113p Heerlen),
opperman:
uǝpǝrman (Q113p Heerlen)
|
Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld] || Niet-geschoolde arbeider die in de mijn meehelpt bij o.a. het vervoer. [N 95, 154]
II-5, II-9
|