22359 |
hoepelen |
hoepelen:
/
hoepele (Q113p Heerlen),
hoepen:
/
hoepen (Q113p Heerlen),
reepslaan:
reepschloaë (Q113p Heerlen),
Joonge, koomt de reep sjloaë, jongens, komt hoepelen.
reep sjloaë (Q113p Heerlen),
repen:
reepe (Q113p Heerlen),
repe (Q113p Heerlen),
rēpə (Q113p Heerlen)
|
/ [SND (2006)] || b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || hoepelen [SGV (1914)], [SND (2006)] || Hoepelen.
III-3-2
|
18319 |
hoepelrok |
hoepelrok:
hoepelrok (Q113p Heerlen)
|
Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
34619 |
hoepels van de huifkar |
repen:
rēpǝ (Q113p Heerlen)
|
Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99]
I-13
|
18017 |
hoest |
hoest:
hoos (Q113p Heerlen),
stubhoest:
štø̜phōs (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Winterslag, Waterschei])
|
hoest [SGV (1914)] || Hoest als gevolg van het mijnstof. [N 95, 964]
II-5, III-1-2
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
hoeste (Q113p Heerlen),
hooste (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
kruchelen:
kreugele (Q113p Heerlen),
zich murg hoesten van de stub:
%%zinnetje%%
dęǝ hōst zex mørǝx van dǝr štøp (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits])
|
[N 95, 964]hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)]
II-5, III-1-2
|
32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
gaffel:
gafǝl (Q113p Heerlen)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|
18307 |
hoge herenschoen |
hoge schoen:
hoeëg schoon (Q113p Heerlen)
|
herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18258 |
hoge hoed |
cilinder:
cilinder (Q113p Heerlen),
Zie ook hoeëgezieë.
cilinder (Q113p Heerlen),
hoge hoed:
hoeëge hood (Q113p Heerlen),
hoge zijden:
Zie ook cilinder.
hoeëgezieë (Q113p Heerlen)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)] || zijdenhoed
III-1-3
|
20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
cilinder:
cilinder (Q113p Heerlen),
hoge hoed:
hoeëge hood (Q113p Heerlen)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-2-2
|
18352 |
hoge rijgschoen |
bottine:
betienes (Q113p Heerlen)
|
rijgschoenen, hoge ~ voor dames [petiens, bottines] [N 24 (1964)]
III-1-3
|