20802 |
kaas |
kaas:
kieës (Q113p Heerlen),
kîês (Q113p Heerlen)
|
kaas [RND], [SGV (1914)]
III-2-3
|
24833 |
kaasjeskruid |
kattekazenkruid:
katǝkīǝzǝkrut (Q113p Heerlen),
ringrank:
dat zint reng: van kwajongens, dat is ontuig
rinkrank (Q113p Heerlen)
|
Malva L. Een vrij algemeen voorkomende struikachtige plant met langgesteelde bladeren, bloemen in groepen van twee of meer in de bladoksels en vruchtjes in de vorm van een plat kaasje. Het grote kaasjeskruid (Malva sylvestris L.), dat veel in bermen voorkomt, wordt tot meer dan 1 meter hoog en heeft roze of lichtpaarse bloemen en een ruwbehaarde stengel. Het kleine kaasjeskruid (Malva neglecta Wallr.), dat 40 cm groot wordt, komt meestal liggend voor bij boerderijen en aan wegranden en heeft rozerode, soms ook witte bloemen. De bloei duurt van juni tot september. [A 52, 10a en 10b; monogr.] || windekelken, wilde malva
I-5, III-4-3
|
24442 |
kaasmijt |
made:
afwijkend van Veldeke
maaj (Q113p Heerlen)
|
mijt die leeft van (oude) kaas [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22610 |
kaatsbal |
prikbol:
prikbol (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
Kaatsbal. || Vangbal.
III-3-2
|
22622 |
kaatsen |
prikken:
prikke (Q113p Heerlen),
prîkə (Q113p Heerlen),
Zie ook: sjtuute [vgl. pag. 425: sjtute, 4. stuiten].
prikke (Q113p Heerlen),
stuiten:
Zie ook: prikke.
sjtute (Q113p Heerlen)
|
4. Stuiten. || kaatsen [RND] || Stuiten. || Vangbal spelen, een bal werpen.
III-3-2
|
22369 |
kaatsen (ballen) |
ballen:
ballen (Q113p Heerlen),
balə (Q113p Heerlen),
eckwerpen:
ekwerpe (Q113p Heerlen)
|
Hoekwerpen, een balspel. || Lievelingsspel 1. [SND (2006)] || Met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
28272 |
kabelbreuk |
kabelbreuk:
kābǝlbrȳǝk (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
kābǝlbrȳk (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
zeelbreuk:
zēlbrȳk (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Emma]),
zeelbrok:
zēlbrox (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale])
|
[N 95, 90; monogr.]
II-5
|
23212 |
kabouter |
alvermannetje:
oavermänke (Q113p Heerlen),
kaboutermannetje:
kabotermänke (Q113p Heerlen)
|
kabouter [SGV (1914)]
III-3-3
|
19751 |
kachel, stoof |
kachel:
kaxəl (Q113p Heerlen),
stoof:
štūəf (Q113p Heerlen),
uil:
bargoens
uul (Q113p Heerlen),
vonket:
bargoens
vonket (Q113p Heerlen)
|
kachel [SGV (1914)]
III-2-1
|
31565 |
kachels zwarten |
potloden:
pǫtluǝdǝ (Q113p Heerlen),
pǫtluǝjǝ (Q113p Heerlen),
pǫtluǝtǝ (Q113p Heerlen)
|
Kachels met behulp van kachelzwartsel of door (in)branden of lakken zwart maken. In Q 83 liet men vetkool roken waarna het daarbij gevormde zwartsel op de kachel werd uitgewreven. Ook in L 330 werd het zwartbronzé samen met lijnolie boven een kolen- of turfvuur verhit en vervolgens op de kachel uitgepoetst. [N 33, 313; N 7, 41c; L 5, 60b add.; monogr.]
II-11
|