27575 |
kassier |
kassier:
kasēr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
loonuitgever:
luǝnūtgēǝvǝr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Maurits])
|
Ambtenaar die het loon uitbetaalde. Volgens de informant van Q 15 waren drie à vier beambten van de loonadministratie bezig de mijnwerkers in groepen uit te betalen. [N 95, 981]
II-5
|
19695 |
kast |
kast:
kas (Q113p Heerlen)
|
kast [SGV (1914)]
III-2-1
|
28440 |
kastdeksel |
deksel:
dęksǝl (Q113p Heerlen)
|
Een dekplank of dak op de kast die de bovenste kamer moet afdekken. Een dergelijk dak beschut bijen, broed en voorraad voor regen en wind. De plank heeft de oppervlakte van de broedkamer. Ze moet bijenruimte boven de ramen laten. Een combinatie van dekplank en bijenuitlaat is mogelijk maar dan moet het gat voor de uitlaat niet in het midden maar zo dicht mogelijk bij een der ramen zitten. [N 63, 10j; N 63, 10k; Ge 37, 25]
II-6
|
19505 |
kastplank |
plank:
plaŋk (Q113p Heerlen),
schap:
šāp (Q113p Heerlen)
|
plank in een kast [DC 16 (1948)]
III-2-1
|
19826 |
kat |
dakhaas:
WBD/WLD
dààkhààs (Q113p Heerlen),
kat:
kat (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
WBD/WLD
kát (Q113p Heerlen),
miem:
miem (Q113p Heerlen),
\'miem (poes)\'
miem (Q113p Heerlen),
WBD/WLD
mĭĕm (Q113p Heerlen),
miempje:
miemke (Q113p Heerlen),
poes:
poes (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
Hoe noemt u een kat (poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) [N 83 (1981)] || kat [SGV (1914)] || kat, poes
III-2-1
|
22311 |
katapult |
flits:
fliets (Q113p Heerlen),
flietsj (Q113p Heerlen),
Korte heldere i.
flietsj (Q113p Heerlen)
|
Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjeswegschieten? [DC 23 (1953)] || Katapult. || Werpslinger, flits.
III-3-2
|
20604 |
kater |
kater:
kater (Q113p Heerlen)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30784 |
kathedraalglas |
antiek glas:
antik ˲glas (Q113p Heerlen),
kathedraalglas:
katǝdrālglas (Q113p Heerlen)
|
Een in veel kleuren voorkomend vensterglas dat een ruw en onregelmatig oppervlak heeft. Het vormt een imitatie van het glas dat vroeger in kerkramen werd gebruikt. [N 67, 89l]
II-9
|
23213 |
katholiek |
christelijk:
katteliek, daarvoor dikwijls krislich
krislich (Q113p Heerlen),
katholiek (<fr.):
katteliek (Q113p Heerlen)
|
katholiek [SGV (1914)]
III-3-3
|
28768 |
katoen |
katoen:
katoen (Q113p Heerlen),
katūn (Q113p Heerlen)
|
Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.]
II-7
|