20054 |
keizerskroon |
keizerskroon:
WBD/WLD
kèjzərkrôen (Q113p Heerlen)
|
Keizerskroon (fritillaria imperialis). De stengel draagt aan zijn top een krans van hangende bloemen, daarboven steekt een kuif van groene bladeren uit. De stengel is onderaan niet - en bovenaan dicht bebladerd; de bloemen zijn geel of oranjerood, bloemde [N 92 (1982)]
III-2-1
|
19664 |
kelder |
kelder:
keͅldər (Q113p Heerlen)
|
kelder [RND]
III-2-1
|
19053 |
kennen |
kennen:
kinne (Q113p Heerlen)
|
kennen [SGV (1914)]
III-1-4
|
28769 |
keper |
keper:
keper (Q113p Heerlen)
|
Weefsel met keperbinding. [N 62, 75f; N 59, 201; N 62, 89a]
II-7
|
21283 |
kerel |
kerel:
ke.əl (Q113p Heerlen),
käl (Q113p Heerlen)
|
kerel [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
29111 |
keren |
keren:
kiǝrǝ (Q113p Heerlen)
|
Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW]
II-7
|
28018 |
kerf |
kerf:
kęrf (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia]),
kɛ̄rf (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Emma, Maurits])
|
Een inham in de koollaag ter breedte van het pand, vanwaaruit de houwer de kool evenwijdig aan de splijtvlakken kan afbouwen. Zie ook het lemma Inkerven. [N 95A, 11; monogr.; Vwo 256; Vwo 394; Vwo 395; Vwo 503]
II-5
|
23214 |
kerk |
kerk:
héë woar te vreug iggen kirk (Q113p Heerlen),
kirk (Q113p Heerlen)
|
kerk [SGV (1914)] || te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)]
III-3-3
|
20256 |
kerkhof |
kerkhof:
kerkhof (Q113p Heerlen),
kirkef (Q113p Heerlen),
kirkhof (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen)
|
Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
24182 |
kerkuil |
gouduil:
goodül (Q113p Heerlen),
gootuul (Q113p Heerlen),
kerkuil:
kirkül (Q113p Heerlen)
|
kerkuil || uil: kerkuil (34 gespikkeld oranje boven, wittig onder; hartvormig gezicht; broedt boven in grote schuren en torens; roep [chchchchchchch] [N 09 (1961)]
III-4-1
|