18000 |
kippenvel |
hoendervel:
hôndervèël (Q113p Heerlen),
kippenvel:
kippevel (Q113p Heerlen),
kippevèl (Q113p Heerlen),
kippevèël (Q113p Heerlen)
|
kippevel (kleine bultjes met rechtopstaande haartjes bijv. ten gevolge van de kou) [kiepvel, ganzevel, kiekevlees] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28278 |
kipper |
kiep:
kip (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia]),
kiepstoel:
kipštōl (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
wagenkieper:
wāgǝkipǝr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits])
|
Apparaat dat mijnwagens omkeert om ze te ledigen. Het onderstel van de wagens wordt daarbij vastgezet in de ijzeren grijparmen van het toestel. Volgens een invuller uit Q 121 stond de "kiepstoel" altijd boven een bunker. [N 95, 692; N 95, 694; monogr.; Vwo 97; Vwo 262; Vwo 418; Vwo 421; Vwo 422; Vwo 866]
II-5
|
22324 |
kiskassen |
flitsen:
flietsje (Q113p Heerlen),
korte heldere ï
flietsche loate (Q113p Heerlen),
Korte heldere i.
flietsje (Q113p Heerlen),
litsen:
lietsche (Q113p Heerlen),
schervelen:
schierbele (Q113p Heerlen)
|
Keilen, steentjes over t water laten scheren. || Keilen. || kiskassen (over t water) [SGV (1914)] || Scheren met kleine steentjes over het water. [N 37 (1971)]
III-3-2
|
28192 |
kitten |
insmeren:
enšmīrǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De verbinding tussen twee luchtkokers dichtsmeren om te verhinderen dat er lucht ontsnapt. De invuller uit Q 15 merkt hierover op dat men op de mijn Maurits een vettige jute doek aanbracht onder de verbindingsband tussen de verschillende delen van een luchtkokertoer. [N 95, 223 add.]
II-5
|
25563 |
klaar om gebakken te worden |
gegangen:
gǝgaŋǝ (Q113p Heerlen),
vaardig:
vęǝdex (Q113p Heerlen),
vol:
vol (Q113p Heerlen)
|
Klaar om gebakken te worden, gezegd van gerezen deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 28a]
II-1
|
19254 |
klaarkomen |
vaardigkomen:
vêêdich-kōmmə (Q113p Heerlen)
|
gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30571 |
kladschilder |
kladschilder:
klatšeldǝr (Q113p Heerlen)
|
Schilder die slecht werk levert. De termen 'snelwichser', 'sopper' en 'klitser' werden in Q 121 vooral gebruikt voor iemand die vlug maar slordig werkte. [N 67, 98e; monogr.]
II-9
|
21802 |
klagen |
klagen:
kláágə (Q113p Heerlen),
kuimen:
kūūmə (Q113p Heerlen),
lamenteren (<fr.):
lèrməteerə (Q113p Heerlen)
|
droefheid en pijn door woorden te kennen geven, zich uitlaten over iets verdrietelijks [klagen, murmereken, kuimen, parmenteren, bulken, balken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24989 |
klam, klef |
klam:
klām (Q113p Heerlen),
klef:
klèf (Q113p Heerlen)
|
vochtig aanvoelend en enigszins plakkend, gezegd van zaken die van nature droog zijn maar waartegen zich vocht heeft vastgezet [klam, klammig, nes, klef, nesk, wak, week] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34159 |
klamvaars |
klamvaars:
klamvēǝš (Q113p Heerlen)
|
Een klamvaars is een drachtige koe. De drachtigheid blijkt uit het klam trekken. Bij deze koe komt er een kleverig, taai vocht uit de uier. [N 3A, 38b; N C, 10b]
I-11
|