34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
kriǝnǝ (Q113p Heerlen)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
17562 |
kraakbeen |
knoers/knors:
knoejsch (Q113p Heerlen),
knoesch (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen)
|
kraakbeen [SGV (1914)] || kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
22858 |
kraaltjes |
kraaltjes:
krø.kəs (Q113p Heerlen),
krø.əlkəs (Q113p Heerlen)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
20146 |
kraamverzorgster |
verpleegster:
verpleegster (Q113p Heerlen)
|
kraamverpleegster; gediplomeerde verzorgster moeder/kind [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
22523 |
kraamvisite |
kraamvisite:
kroͅəmvəsitə (Q113p Heerlen)
|
Op kraamvisite gaan [met de krommen arm gaan, met de kromme slip gaan, op de suikerbeschuit gaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kroenekraan (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
krūnəkranə (Q113p Heerlen),
(geen fon doc.)
kroenekraan (Q113p Heerlen)
|
kraanvogel [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)] || kraanvogel (114 alleen op trek; nu vrij zeldzaam; in grote V-vormige troepen overvliegend; alleen in Oost-Brabant; overnachtend bij vennen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17918 |
krabben |
klauwen:
klauwe (Q113p Heerlen),
krabben:
krabbe (Q113p Heerlen),
kratsen:
kratse (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
kratze (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
krauwen:
kraowe (Q113p Heerlen),
schuren:
schoeëre (Q113p Heerlen),
uitslachten:
ūtšlaxtǝ (Q113p Heerlen)
|
krabben [SGV (1914)] || krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)] || Met een krabber of andere hulpmiddelen de geweekte varkensharen verwijderen. Door het krabben wordt een zeer dun laagje van de opperhuid eveneens verwijderd. [N 28, 27; monogr.]
II-1, III-1-2
|
25404 |
krabber |
schel:
šɛl (Q113p Heerlen)
|
Een meestal kegelvormig metalen werktuig met scherpe onderrand waarmee men de geweekte varkensharen verwijdert. Aan de bovenkant van de krabber bevindt zich een haak waarmee men de na het krabben achtergebleven lange haren uittrekt of de nagels afrukt. Omdat men een krabber vaak zelf maakt of laat maken van restanten van ander, niet meer bruikbaar gereedschap (bv. het blad van een schoffel) komen allerlei vormen voor. Voor het mes waarmee men de geweekte ha-ren en opperhuid van het varken verwijdert zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 6. [N 28, 28a; N 28, 36; monogr.]
II-1
|
25550 |
krabsel |
gremelen:
grȳǝmǝlǝ (Q113p Heerlen)
|
Deeg dat zich aan de zijkanten en op de bodem van de trog heeft vastgezet. [N 29, 21a]
II-1
|
19002 |
krachtig |
krftig (du.):
kreftig (Q113p Heerlen)
|
krachtig
III-1-4
|