18146 |
kreupel |
kreupel:
krēūpəl (Q113p Heerlen)
|
Kreupel - Kent men in uw dialect het volgende woord in dezelfde of een min of meer afwijkende vorm, zoals b.v. krepel naast kreupel. [DC 17 (1949)]
III-1-2
|
33910 |
kreupel zijn |
(het is/staat) kreupel:
krø̄pǝl (Q113p Heerlen),
stolper:
štø̜lǝpǝr (Q113p Heerlen)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|
24955 |
krib in de rivier |
bat:
bat (Q113p Heerlen)
|
uit palen bestaand rivierwerk om oever te beschutten
III-4-4
|
34465 |
krielkip |
krielhoentje:
krilhøntjǝ (Q113p Heerlen)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
21343 |
krijgen |
krijgen:
krieje (Q113p Heerlen)
|
krijgen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22351 |
krijgertje spelen |
nalopen:
noaloope (Q113p Heerlen),
nōͅlōpə (Q113p Heerlen),
tikken:
tekə (Q113p Heerlen),
tikkertje doen:
/
tikkertje doen (Q113p Heerlen)
|
/ [SND (2006)] || Het spel waarbij één kind anderen tracht in te halen en dan te tikken, waarna de getikte weer de vangman is (ook op dit spel bestaan talloze varianten; misschien kunt u die ook vermelden: de naam en hoe het gespeeld werd) [letsen, hets geven, hetske jagen [N 88 (1982)] || Krijgertje spelen.
III-3-2
|
24198 |
krijsen |
keken:
kêêkə (Q113p Heerlen)
|
een hard schreeuwend geluid maken, gezegd van vogels (kèken, krijsen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
28127 |
krimpen |
knappen:
knapǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
Gezegd van het dak, wanneer het afbrokkelt. [N 95, 490]
II-5
|
17861 |
krioelen |
wemelen:
wîêmələ (Q113p Heerlen)
|
Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (event. met veel lawaai) (krioelen, broeliën, krielen, kriewelen, kriemelen, wriemelen, wriemelen, grimmelen, wemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17579 |
kroeshaar |
kroeskop:
kroeschkop (Q113p Heerlen),
kroeskop (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
kroeshaar [N 10 (1961)]
III-1-1
|