18613 |
baret |
baret (<fr.):
baret (Q113p Heerlen)
|
baret
III-1-3
|
18742 |
baret? |
bonnet (<fr.):
bonnet (Q113p Heerlen)
|
bonnet
III-1-3
|
18173 |
barrevoets |
baars:
!!! bärves = op de kousen
baasch (Q113p Heerlen),
barvoets:
berves (Q113p Heerlen),
bɛrvəs (Q113p Heerlen),
op de blote voeten:
up tə blu.ətə vø:t (Q113p Heerlen)
|
barrevoets [SGV (1914)] || blootvoets [RND]
III-1-3
|
31378 |
bastaardvijl |
bastaard:
bastǝrt (Q113p Heerlen)
|
Vijl met een niet al te grove of al te fijne kap. In grofte bevindt de bastaardvijl zich tussen de grove vijl en de zoetvijl. Meestal heeft het blad van een bastaardvijl ongeveer 26 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De bastaardvijl kan diverse vormen hebben. Volgens verschillende informanten (L 192a, 213, 289, 299, 321, 331, 371, Q 18, 86, 95, 99*, 108, 113, 117, 118, 121c) heeft de bastaardvijl een grof blad. Vgl. ook het vorige lemma. [N 33, 88; N 33, 86; N 64, 53d; N 64, 53g]
II-11
|
20878 |
basterdsuiker |
basterdsuiker:
basterdsoeker (Q113p Heerlen)
|
basterdsuiker
III-2-3
|
19313 |
bazige vrouw |
canaille:
kànnáljə (Q113p Heerlen),
feeks:
fieks (Q113p Heerlen),
kapitein:
kàppətèèjn (Q113p Heerlen)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19730 |
bed |
bed:
beͅt (Q113p Heerlen),
Verklw. bedje
bed (Q113p Heerlen),
bult:
bargoens
bult (Q113p Heerlen),
klap:
bargoens
klap (Q113p Heerlen),
nest:
Verklw. neske
nes (Q113p Heerlen),
pul:
bargoens
pul (Q113p Heerlen),
pès:
bargoens
puus (Q113p Heerlen),
Verklw. püske
püs (Q113p Heerlen)
|
bed [RND]
III-2-1
|
19700 |
beddenplank |
dil:
del (Q113p Heerlen)
|
losse beddeplank, onderlaag
III-2-1
|
21551 |
bedekt een onaangenaamheid zeggen |
een steek onder water geven:
sjtîêk-óngər wáátər (Q113p Heerlen),
fieloer:
fīēlôer (Q113p Heerlen),
judas (zn.):
jōēdàs (Q113p Heerlen),
stechelen:
sjtichələ (Q113p Heerlen)
|
iemand bedekt een onaangenaamheid zeggen steken onder water geven [giepen] [N 85 (1981)] || iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21454 |
bedelaar |
bedelaar:
bêêdələr (Q113p Heerlen)
|
de arme persoon die rondgaat of ergens zit om aalmoezen te vragen [schooier, bedelaar, klopper, rondloper, stuper, skurriekrijger] [N 89 (1982)]
III-3-1
|