19581 |
kruik |
aarden kruik:
aardenkruik
éëde kroeëk (Q113p Heerlen),
baar:
baar (Q113p Heerlen),
kruik:
kroek (Q113p Heerlen)
|
kruik [SGV (1914)] || kruik, stenen ~; inventarisatie benamingen (gistkruik); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20712 |
kruim |
greumel:
grümel (Q113p Heerlen),
kruimel:
krümel (Q113p Heerlen),
kruimelen:
Eigen syst.
krümĕlĕ (Q113p Heerlen)
|
Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)] || kruim [SGV (1914)]
III-2-3
|
20806 |
kruimel |
greumel:
Verklw. gruëmelke
gruëmel (Q113p Heerlen)
|
kruimel
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
de kreung (Q113p Heerlen),
kruung (Q113p Heerlen),
krüng (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
kruin [SGV (1914)] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24415 |
kruipend ongedierte |
geworms:
afwijkend van Veldeke
gewurms (Q113p Heerlen)
|
wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24540 |
kruipende boterbloem |
boterbloem:
WBD/WLD
bóttərblóm (Q113p Heerlen)
|
Kruipende boterbloem (ranunculus repens 15 tot 50 cm hoog plantje met wortelende uitlopers; de stengels zijn opstijgend behaard; de bladeren zijn 3-tallig met ingesneden blaadjes; de bloemen hebben gegroefde steeltjes en zijn goudgeel van kleur; de kelk [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17649 |
kruis |
kruis:
mv. krütser
krüts (Q113p Heerlen)
|
kruis [SGV (1914)]
III-3-3
|
22476 |
kruis of munt |
haan of vlak:
Sub kop-of-meunt: Te Heerlen zegt men haan-of-vlaak, om de Akensche duiten waarmee aldaar gespeeld werd, die aan de eene zijde de adelaar (aar, haan) en aan de andere zijde een vlak met het romeinsche waardecijfer vertoonden. Te Aken: aar-of-bleng, adelaar of blind.
haan-of-vlaak (Q113p Heerlen)
|
[Kruis of muntspel].
III-3-2
|
22936 |
kruis of munt add. |
(haan en plaat):
Bij Belgische centen is de Leeuw haan.
haan en plaat (Q113p Heerlen),
(haan en vlak):
Sub haan en plaat.
haan en vlaak (Q113p Heerlen),
Sub vlaak: de wapen- of letterzijde eener munt. Haan en vlaak, kruis en munt.
haan en vlaak (Q113p Heerlen)
|
Kruis en munt.
III-3-2
|
26239 |
kruisarmen |
speken:
špēkǝ (Q113p Heerlen)
|
De vier gekruiste balken in het midden van het aswiel. Zij zijn zodanig samengevoegd dat in het midden een vierkante opening gevormd wordt waarin de molenas bevestigd kan worden. Vgl. afb. 49 en 50. Zie ook de lemmata ɛarmenɛ en ɛkruisarmen van het spoorwielɛ. Het betreft daar onderdelen van respectievelijk de watermolen en de rosmolen.' [N O, 11d; A 42A, 9; N O, 11e]
II-3
|