18222 |
lap |
lap:
lap schtōf (Q113p Heerlen)
|
Hoe noemt U: een lap stof [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18346 |
lap op een schoen |
lap:
lap (Q113p Heerlen),
stuk:
schtuk (Q113p Heerlen)
|
lap op een schoen, stukje leer waarmee het bovenleer wordt gerepareerd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28836 |
lap stof |
lap stof:
lap štōf (Q113p Heerlen)
|
Een lap of stuk stof. [N 62, 71b; MW]
II-7
|
28472 |
larven |
larven:
larvǝ (Q113p Heerlen)
|
Toestand van larf van het broed vóór de verzegeling. Normaal is dat de eieren, zowel die waaruit werkbijen als die waaruit darren of moeren geboren worden, na drie dagen uitkomen in de vorm van een larf of made. Na vijf dagen heeft de larf door goed voeren een gewicht bereikt dat het 1500-voudige is van haar geboortegewicht. Vijf dagen duurt deze toestand als larf. Vervolgens wordt de cel verzegeld en treedt verpopping op van de larf. Dertien dagen zit ze in de gesloten cel. In totaal duurt het dus 21 dagen, voor dat werkelijke werkbij er is. Bij de dar duurt deze periode 24 dagen en bij de koningin slechts 15 à 16 dagen. [N 63, 21b; Ge 37, 68]
II-6
|
31291 |
lasapparaat |
lasapparaat:
laš˱aparāt (Q113p Heerlen)
|
In het algemeen een toestel om te lassen. Zie ook de toelichting bij het lemma "wellen, lassen". Met de meer algemene woordtypen lasapparaat, schweissapparat (d.) en laspost zal wel vaak een autogeen lasapparaat bedoeld worden. Zie ook afb. 42. [N 33, 188-189; monogr.]
II-11
|
31292 |
lasbrander |
lasbrenner:
laš˱brɛnǝr (Q113p Heerlen)
|
Lasapparaat dat bestaat uit een metalen buis met tuitvormig mondstuk en twee toevoerleidingen, één voor de brandstof en één voor het verbrandingsmiddel (meestal zuurstof). Als brandstof kan waterstof, lichtgas of acetyleengas worden gebruikt. Zie ook afb. 43. [N 33, 190; monogr.]
II-11
|
31296 |
laskap, lashelm |
laskap:
laškap (Q113p Heerlen)
|
Metalen kap met donkergroen ruitje waarmee tijdens het elektrisch lassen hoofd en ogen tegen straling en metaalspetters beschermd worden. De laskap wordt met één hand vastgehouden, de lashelm wordt op het hoofd gezet. Zie ook afb. 46. [N 33, 192]
II-11
|
31295 |
lasstaaf |
elektrode:
elɛktrōt (Q113p Heerlen)
|
De metalen staaf die bij het elektrisch lassen van metalen als laselektrode dient. De laselektrode smelt daarbij ook en voegt zo metaal toe waarmee de lasnaad wordt opgevuld. De elektrode is ommanteld met een stof die als een soort vloeimiddel fungeert. Tijdens het lassen verdampt een deel daarvan en vormt een gas dat het gesmolten metaal tegen oxidatie beschermt. Op de lasnaad wordt een slak gevormd die met behulp van de lasbikhamer kan worden weggekapt. Zie ook afb. 45. [N 33, 191; monogr.]
II-11
|
18933 |
last, moeilijkheid |
last:
lás (Q113p Heerlen)
|
het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18980 |
laster |
laster:
laster (Q113p Heerlen),
lástər (Q113p Heerlen)
|
het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)] || laster [SGV (1914)]
III-1-4
|