24528 |
lisdodde |
lis:
-
lesch (Q113p Heerlen),
lisdodde:
-
lisdoddə (Q113p Heerlen),
luus:
WBD/WLD
lösj (Q113p Heerlen)
|
Grote lisdodde (typha latifolia een 100 tot 250 cm hoge plant. De bladeren zijn tot 2 cm breed; de bloemen bevinden zich in cilindervormige aren, eenslachtig, de mannelijke bovenaan, vlak daaronder de vrouwelijke, de bloemdekbladeren ontbreken. Bloeitij [N 92 (1982)] || lisdodde [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
21824 |
lispelen (slissen) |
lispelen:
Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.
lĭĕspələ (Q113p Heerlen)
|
de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18967 |
list |
fint:
fint (Q113p Heerlen),
fīnt (Q113p Heerlen),
foef:
fŏĕf (Q113p Heerlen),
list:
lis (Q113p Heerlen)
|
een slimme vondst die men toepast om zijn doel te bereiken zodat daardoor een persoon misleid wordt [list, fint] [N 85 (1981)] || fint (list, barstje) [SGV (1914)]
III-1-4
|
18051 |
litteken |
lijmteken:
liemteeke (Q113p Heerlen),
litteken:
litteke (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
litteken [SGV (1914)]
III-1-2
|
28310 |
locomotiefloods |
locomotiefloods:
lokǝmǝtifloǝts (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
machineloods:
mašiŋǝlōts (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Ondergrondse ruimte, meestal in de buurt van de schacht, waar de niet in gebruik zijnde locomotieven worden ondergebracht. [N 95, 701; monogr.]
II-5
|
28311 |
locomotiefmachinist |
machinist:
mašǝnes (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale]),
treinmachinist:
treinmachinist (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits])
|
Arbeider die de mijnlocomotief bedient. [N 95, 151; monogr.]
II-5
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
būǝkǝ (Q113p Heerlen)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
17721 |
loeren |
loeren:
loere (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23311 |
lof |
lof:
hət loͅf (Q113p Heerlen)
|
het lof [RND]
III-3-3
|
28566 |
lokkorf |
lokkorf:
lǫkkø̜rf (Q113p Heerlen)
|
Korf door de imker geplaatst om zwermen van anderen te roven. Hiervoor smeert hij de korf in met bijvoorbeeld rozenhoning (Gelens 1963, pag. 11), waarop speurbijen afkomen. Overigens plaatst men ook wel eens zo''n lokkorf, als men een bijenvolk uit een hoge boom moet halen. Dan is er geen kwade opzet. Maar evengoed kunnen er zwermen van andere imkers op afkomen. Het materiaal waarmee een dergelijke korf wordt ingewreven, kan zijn: vlierblaren (K 353, L 210, 265, 289, 414, 416, Q 3, 19, 019), bladeren van zwarte bessen (L 381b, Q 15, 197, 197a), lokhoning (L 215a, 289), suiker of suikerwater (K 317a, L 289, 428), gras (L 246, 289, P 176, Q 113) en geplette darren (Q 253). Notebladeren (L 333) dienen soms om andere lucht te verdrijven en niet zozeer om te lokken. Het plaatsen van lokkorven of spiekorven is in imkerkringen een daad van onfatsoen. Door het gildewezen werd dit zwaar gestraft. [N 63, 68a; N 63, 68b]
II-6
|