21288 |
melkboer |
melksboer:
mɛləgzbo.ər (Q113p Heerlen)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
34226 |
melken |
melken:
melkǝ (Q113p Heerlen),
mɛlkǝ (Q113p Heerlen)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
33778 |
melkgebit |
veulentand(en):
vȳǝlǝtant (Q113p Heerlen)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
34346 |
melkgift van de zeug |
zog:
zox (Q113p Heerlen)
|
[N 19, 20]
I-12
|
30780 |
melkglas |
melkglas:
melǝk˲glas (Q113p Heerlen)
|
Ondoorzichtig, melkwit gekleurd glas. [N 67, 89i]
II-9
|
19514 |
melkkannetje |
melkkannetje:
milkkänke (Q113p Heerlen),
melkskannetje:
milkskentje (Q113p Heerlen),
melkspotje:
milkspôtje (Q113p Heerlen),
milkspötje (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34227 |
melkstoeltje |
melkstoel:
melkštōl (Q113p Heerlen),
mɛ̄lǝkstōl (Q113p Heerlen)
|
Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.]
I-11
|
17624 |
melktanden |
melktanden:
milkteng (Q113p Heerlen),
melktandjes:
melktentjes (Q113p Heerlen),
memmentandjes:
mammetendjes (Q113p Heerlen),
zuigtanden:
zoegteng (Q113p Heerlen)
|
melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19930 |
melkzeef |
melkzeef:
melkzēf (Q113p Heerlen),
(Zeepschöttel). (Zeej).
melkzeef (Q113p Heerlen),
zij:
zēi̯ (Q113p Heerlen),
zijschotel:
zēi̯šotǝl (Q113p Heerlen)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.] || zeef [SGV (1914)]
I-11, III-2-1
|
33554 |
meloen |
meloen:
WBD/WLD
məlŏĕn (Q113p Heerlen)
|
Een meloen, de komkommerachtige oranjekleurige of groene, sappige, smakelijke vrucht (meloen, kanteloep). [N 82 (1981)]
I-7
|