20923 |
mossel |
mossel:
mòschel (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
(mv.)
mosjele (Q113p Heerlen),
Verklw. mösjelke
mósjel (Q113p Heerlen),
moule (fr.):
(mv.)
moele (Q113p Heerlen)
|
mossel [SGV (1914)]
III-2-3
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
mòsterd (Q113p Heerlen),
mósterd (Q113p Heerlen)
|
mosterd [SGV (1914)]
III-2-3
|
19587 |
mosterdpot |
mosterdgrèle:
Verklw. mósterdgrülke
mósterdgrül (Q113p Heerlen),
mosterdpot:
Verklw. mósterdpötje
mósterpot (Q113p Heerlen)
|
mosterdpot
III-2-1
|
24355 |
mot |
mot:
mot (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
mòt (Q113p Heerlen)
|
mot [DC 24 (1953)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
21263 |
motor |
motor:
motoͅr (Q113p Heerlen)
|
motor [RND]
III-3-1
|
28350 |
motorgoot |
aandrijfrutsche:
āndrīfrutš (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits]),
motorrutsche:
mōtǝrrutš (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Willem-Sophia])
|
Transportgoot waarop de beweging van de schudgootmotor wordt overgebracht. Een motorgoot is doorgaans een versterkte goot die aan de onderkant voorzien is van een zogenaamde slof met boutgaten. De slof dient om de verbinding met de motor tot stand te brengen. [N 95, 625; Vwo 3; Vwo 17; Vwo 84]
II-5
|
28347 |
motorraam |
motorraam:
motǝrrām (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Laura, Julia]),
raam:
rām (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Willem-Sophia])
|
IJzeren raam waarop de motor van een schudgoot met bouten bevestigd kan worden. [N 95, 616]
II-5
|
25130 |
motregen, fijne regen |
fiezelregen:
d⁄r fiezelreëge (Q113p Heerlen),
gezouwel:
⁄t gezauwel (Q113p Heerlen),
knoezel:
knôêzəl (Q113p Heerlen),
miesregen:
miesreëge (Q113p Heerlen),
motregen:
d⁄r motreën (Q113p Heerlen),
motreège (Q113p Heerlen),
mótréëge (Q113p Heerlen),
prietsje:
⁄t hat e prietsjke gereëgend (Q113p Heerlen),
smiespel:
d⁄r sjmiespel (Q113p Heerlen),
smiesregen:
sjmiesréjge (Q113p Heerlen),
zouwel:
d⁄r zauwel (Q113p Heerlen),
zouwelregen:
zauwelréëge (Q113p Heerlen)
|
klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, fijne regen || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
siebelen:
siebele (Q113p Heerlen),
ziebele (Q113p Heerlen),
ziebelen (Q113p Heerlen),
smiespelen:
smiespele (Q113p Heerlen),
zeveren:
zeevere (Q113p Heerlen),
zouwelen:
zauwele (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
zauwelen (Q113p Heerlen),
⁄t is an ⁄t zauwele (Q113p Heerlen)
|
beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || motregenen
III-4-4
|
28525 |
motzwerm |
motzwerm:
motšwɛrm (Q113p Heerlen)
|
Volk dat zijn bijenwoning verlaat, omdat het door de wasmot is aangetast. [N 63, 37d]
II-6
|