28779 |
mousseline |
mousseline:
musǝlin (Q113p Heerlen),
musǝliŋ (Q113p Heerlen)
|
Los geweven stof van katoen, wol of zijde, genoemd naar de stad Mosoel in Turkije. [N 62, 75e; N 62, 75c; N 62, 83; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
30777 |
mousselineglas |
mousselineglas:
musǝlinǝglas (Q113p Heerlen)
|
Glas dat met een op de stof mousseline lijkend patroon is bedekt. Om dit effect te bereiken, wordt het glas met witte brandverf (emaille) bestreken. De gedroogde verf wordt daarna met dunne metalen mallen, waarin het patroon is uitgesneden, plaatselijk weggeborsteld, waarna de ruit in een oven wordt gebrand. Ook met behulp van de zandstraaltechniek kan mousselineglas gemaakt worden. Er wordt dan door middel van mallen een meelpapje op de ruit aangebracht, waarna met een zandstraal het onbedekte glas onder hoge druk mat wordt geblazen. [N 67, 89f]
II-9
|
25664 |
mout |
mout:
mōǝt (Q113p Heerlen)
|
Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.]
II-2
|
18264 |
mouw |
hazesprong:
hǭzǝšprøŋk (Q113p Heerlen),
mouw:
moow (Q113p Heerlen),
mouw (Q113p Heerlen),
mōw (Q113p Heerlen),
mōw (Q113p Heerlen)
|
Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || Hoe noemt U in het algemeen een mouw? [N 62 (1973)] || mouw [SGV (1914)] || Mouw van bijv. een colbert of japon. [N 59, 126; N 62, 34a; MW]
I-9, II-7, III-1-3
|
28585 |
mouwen ter bescherming |
mouwen:
mōwǝ (Q113p Heerlen)
|
Soort mouwtjes al of niet met handschoen, die sommige imkers als extra bescherming dragen. [N 63, 75b]
II-6
|
29070 |
mouwomslag, manchet |
manchet:
manšɛt (Q113p Heerlen)
|
Verlengstuk aan het einde van een mouw; vaak afzonderlijk, en dan al of niet aan de mouw vastgemaakt. [N 62, 34d; N 59, 134; MW]
II-7
|
18325 |
mouwschort |
mouwenscholk:
mooweschōlk (Q113p Heerlen)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24356 |
mug |
mug:
muk (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
mug || steekmug [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
26147 |
muilband |
navenring:
nāvareŋk (Q113p Heerlen)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
aarband:
ǭr[band] (Q113p Heerlen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|