18975 |
onfatsoenlijk |
onfatsoenlijk:
ónfatsünlig (Q113p Heerlen),
ónfatsünlik (Q113p Heerlen),
ónfàtsŭŭnlich (Q113p Heerlen),
vies:
vīēs (Q113p Heerlen)
|
immoreel || in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25621 |
ongaar stuk deeg |
riem:
rēm (Q113p Heerlen),
ziel:
zīǝl (Q113p Heerlen)
|
Ongaar stuk deeg in het gebakken brood. Vaak zit er een inzinking in het brood als gevolg van dat verschijnsel. Er is een aantal benamingen dat specifiek duidt op "ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg erin, en een derde groep benamingen is bijvoeglijk van aard en zegt iets over de oorzaak van het ontstaan van zo''n ongaar stuk of zegt iets over de toestand van het brood, als een ongaar stuk deeg erin zit. [N 29, 68a; N 29, 68b; monogr.]
II-1
|
30020 |
ongebluste kalk |
kluitkalk:
klȳtkalǝk (Q113p Heerlen),
ongebluste kalk:
ongǝbløštǝ kalǝk (Q113p Heerlen)
|
Gebrande kalk die nog niet met water is aangelengd. Schelpkalk, steenkalk en mergelkalk zijn verschillende soorten ongebluste kalk. Zie ook de toelichting bij deze lemmata. De term 'kluitkalk' wordt gebruikt voor Luikse kalk die als grondstof de Belgische hardsteen heeft (Zwiers I, pag. 591). [N 30, 29a; monogr.]
II-9
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
ongedierte:
afwijkend van Veldeke o = korte oo-klank
ōngedeerte (Q113p Heerlen),
ongesiefer:
ongesiefer (Q113p Heerlen),
afwijkend van Veldeke o = korte oo-klank
ōngesíefer (Q113p Heerlen),
ongesieferte:
ongecieferte (Q113p Heerlen)
|
gedierte, klein ~ (verzamelnaam voor insecten, wormen, spinnen enz.) [gediert, ongediert, gewörmt, ongesiefer] [N 26 (1964)] || ongedierte || schadelijke en hinderlijke insecten [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
18901 |
ongehoorzame jongen |
bengel:
bèngəl (Q113p Heerlen),
rekel:
rêêkəl (Q113p Heerlen)
|
een ongehoorzame jongen [bengel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20382 |
ongehuwd samenleven |
bijeen liggen:
beejəneeliGGə (Q113p Heerlen),
hokken:
hókkə (Q113p Heerlen)
|
samenleven van man en vrouw zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [meuken, jennen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
29105 |
ongelijke zoom |
ongelijke zoom:
ōngǝlikǝ zōm (Q113p Heerlen)
|
Zoom die ongelijk hangt. [N 62, 77]
II-7
|
18130 |
ongeluk |
ongeluk:
óngəlök (Q113p Heerlen)
|
Ongeluk: door een misgreep, door vallen gekwetst worden (paret). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18821 |
ongelukkige |
arme hals:
èrmə-hāōs (Q113p Heerlen),
arme schelm:
èrmə-sjèlləm (Q113p Heerlen),
stakker:
sjtàkkər (Q113p Heerlen)
|
iemand die door het ongeluk is getroffen [stakkerd, duts] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
hoddelskraam:
(boel = boetiek).
hoddelskroam (Q113p Heerlen),
kraam:
kròəm (Q113p Heerlen),
rommel:
rómməl (Q113p Heerlen),
verwarde kraam:
vərwárdə-kròəm (Q113p Heerlen),
warboel:
wàrboel (Q113p Heerlen),
wirwar:
wĭĕrwàr (Q113p Heerlen),
zooi:
zooj (Q113p Heerlen)
|
boel [SGV (1914)] || een min of meer ordeloze menigte al of niet bijeenhorende zaken [boel, boek, omboel, deel, vracht, schep, scheut, meuk, drommel] [N 91 (1982)] || een verwarde boel [hals, rommel, piëel, warwinkel, werzel, pan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|