24293 |
paling, aal |
aal:
īl (Q113p Heerlen),
oal (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
geen verschil
īl (Q113p Heerlen),
paling:
paling (Q113p Heerlen)
|
aal [SGV (1914)] || aal, paling [DC 10 (1941)] || paling [SGV (1914)]
III-4-2
|
24489 |
palmboompje |
palm:
poam (Q113p Heerlen),
palmenboom:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
paumeboem (Q113p Heerlen)
|
palmboompje [ZND 15 (1930)] || palmboompje (buxus)
III-4-3
|
22553 |
palmpaas |
palmpasen:
pōͅmpoͅəsjə (Q113p Heerlen)
|
De versierde en van allerlei lekkerneien voorziene stok waarmee men rondloopt op Palmzondag [palmpaas]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25402 |
pan of ketel met het hete gietwater |
broeipan:
brø̄jpan (Q113p Heerlen)
|
In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20]
II-1
|
28020 |
pand |
pand:
pant (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
De strook steenkool in de lengterichting van de pijler die in één etmaal wordt gewonnen. Een pijler is verdeeld in drie panden die naast elkaar liggen volgens de lengte van de pijler. Ieder pand is ongeveer 1.50 m. breed en dus zo lang als de pijler. Het pand aan het front moet in één dienst ontkoold worden, het middenste draagt het vervoermiddel waarmee de ontgonnen kolen worden weggevoerd en het laatste wordt weer gevuld. Het pand dat ontkoold werd dient ''s anderendaags als vervoerpand enz... (Vanwonterghem pag. 168). In N 95, 379 werd gevraagd naar de dialectterm voor "pand". Uit de opmerkingen van de zegslieden uit Q 33 en Q 113 blijkt dat "pand" op respectievelijk de mijn Emma en de vier Oranje-Nassaumijnen ook werd gebruikt voor de hoeveelheid kool die één houwer moest delven. Daarom zijn deze opgaven ook opgenomen in het lemma Stuk. [N 95, 379; monogr.; Vwo 366; Vwo 580]
II-5
|
22526 |
pandoeren (kaartspel) |
gulkeren?:
guulkere (Q113p Heerlen),
pandoeren:
pandoere (Q113p Heerlen)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22842 |
pandverbeuren |
pandenspel:
pand: pank / panden: panger
pangerschpil (Q113p Heerlen)
|
pandverbeuren [SGV (1914)]
III-3-2
|
30471 |
pannen hangen |
voorlopig dekken:
vȳrlø̄pex˱ dɛkǝ (Q113p Heerlen)
|
De dakpannen voorlopig leggen om het gebouw zo vlug mogelijk waterdicht te maken. Dit werk volgens de invuller uit L 210 vaak door de huiseigenaar zelf gedaan. Later werden de pannen door een dakdekker op de goede plaats gelegd. Hij haalde daartoe aan een zijkant van het dak drie rijen voorlopig gelegde pannen af. Vervolgens werden twee rijen definitief gelegd. De derde rij gebruikte hij steeds om te staan. [N 32, 47a]
II-9
|
19434 |
pannen schuren |
schuren:
schoere (Q113p Heerlen),
schoerə (Q113p Heerlen)
|
metaal met behulp van water en zand of andere schurende middelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
30475 |
pannen voegen |
afsmeren:
āfšmīrǝ (Q113p Heerlen),
insmeren:
enšmīrǝ (Q113p Heerlen)
|
De naden tussen de pannen door middel van de pannenstrijker met mortel aansmeren. Zie ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 48a]
II-9
|