e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
betrappen snappen: sjnàppə (Heerlen) een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)] III-3-1
betrekken (lucht) betrekken: de loch betruk (Heerlen), de lōch betruk (Heerlen), ət bətrökt (Heerlen), ⁄t betrëkt (Heerlen), gaan betrekken: ət geet bətrékkə (Heerlen), het bronkt get: et bronkt get (Heerlen) dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)] || eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)] || er dreigt regen III-4-4
betten van een wonde betten: bèttə (Heerlen) lessen: Een wonde betten (lessen, betten). [N 84 (1981)] III-1-2
beugelen beugelen: by(3)̄əgələ (Heerlen) Het balspel waarbij een bal door een ijzeren ring, beugel geslagen moet worden [beugelen, klossen, kolven]. [N 88 (1982)] III-3-2
beugeltas beugeltas: buuëgeltesch (Heerlen) tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)] III-1-3
beuk beuk: m.  beuk (Heerlen), beukenboom: beukeboom (Heerlen) beuk [SGV (1914)] III-4-3
beukennootje beukeiker: beukeeker (Heerlen, ... ), beukeneikel: beukeneekel (Heerlen, ... ) beukennoot || beukenoot III-4-3
bevallen bevallen: bevalle (Heerlen), bəvàllə (Heerlen), get jongs krijgen: get jonks kriege (Heerlen), kind krijgen: kīnk krīēgə (Heerlen), kramen: kroame (Heerlen) bevallen || Bevallen: een kind ter wereld brengen (bevallen, vallen, een kindje krijgen, kinderen winnen, omschudden, kopen). [N 84 (1981)] || levenslicht [een kind het ~ schenken] [SGV (1914)] III-2-2
bevel bevel: bevel (Heerlen, ... ), bəvêêl (Heerlen, ... ), last: làs (Heerlen, ... ), order: order (Heerlen, ... ) bevel [SGV (1914)] || een opdracht waaraan gehoorzaamd moet worden [bevel, beveel, last, orden] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
bevelen bestellen: bəsjtèllə (Heerlen, ... ), bevelen: beveële (Heerlen), bəvêêlə (Heerlen, ... ), commanderen: kommendere (Heerlen) bevelen || iemand nadrukkelijk of met gezag opdragen iets te doen [heten, hieten, ordenen, bestellen, bevelen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1