20603 |
rijstebrij |
rijstebrij:
riestebrei (Q113p Heerlen),
Eigen syst.
riestebri-j (Q113p Heerlen),
rijstepap:
riestepap (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
rijstebrij || Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevla:
reeste vla (Q113p Heerlen),
riestevla (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
Eigen syst.
riestevla (Q113p Heerlen),
rijstvla:
Verklw. ries(te)vleëke
riesvla (Q113p Heerlen),
smoel:
Eigen syst.
sjmoel (Q113p Heerlen)
|
rijstevla || Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
geveer:
gǝvēi̯r (Q113p Heerlen),
wagel:
wāgǝl (Q113p Heerlen)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
21032 |
rijzen |
rijzen:
rēzǝ (Q113p Heerlen)
|
[N 29, 25b; monogr.]
II-1
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
ruizelen:
rȳzǝlǝ (Q113p Heerlen)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
29012 |
rimpelen, fronsen |
inrimpelen:
enrømpǝlǝ (Q113p Heerlen)
|
Al plooiend rijgen. Rimpelen is het uitrekken van een hoeveelheid stof tot een vooraf bepaalde kortere lengte, langs één of meer stiklijnen, waarbij de ruimte wordt verdeeld in gelijke, soepele plooitjes (Het Beste Naaiboek, pag. 178). Bij fronsen wordt de ruimte over een bredere afstand verdeeld dan bij rimpelen. Zie afb. 46. [N 59, 53; N 62, 12a; N 62, 30; Gi 1.IV, 34; MW; monogr.]
II-7
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rimpəls, rimpəl (Q113p Heerlen)
|
Hoe noemt men de plooien in de huid van een mens ? Bedoelt worden vooral de plooien in het voorhoofd. Wat is hiervan het enkelvoud ? [DC 18 (1950)]
III-1-1
|
18396 |
ring |
ring:
rink (Q113p Heerlen)
|
ring
III-1-3
|
17587 |
ringbaard |
ringbaard:
rinkbaad (Q113p Heerlen),
volle baard:
vollebaat (Q113p Heerlen)
|
ringbaard (visschersbaard) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
29911 |
ringen |
ringen:
reŋǝ (Q113p Heerlen)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|