33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
ringen:
renge (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
[N Q (1966)] [SGV (1914)]
I-7
|
30635 |
ringkwast |
ringkwast:
reŋkkwas (Q113p Heerlen)
|
Kwast waarbij de haarbundel in een smalle ijzeren ring wordt geplaatst en vervolgens wordt vastgewigd. [N 67, 30e]
II-9
|
24234 |
ringmus |
ringmus:
ringmusj (Q113p Heerlen),
ringmös (Q113p Heerlen),
veldmus:
veldmusj (Q113p Heerlen)
|
Hoe heet de ringmusch? [DC 06 (1938)] || ringmus || ringmus (14 bijna gelijk aan de huismus, maar chocoladepetje en -plekje op de wang; broedt meer in hol hout; vaak op trek in flinke troepen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22865 |
ringrijden, ringsteken |
ringsteken:
rinkschtäke (Q113p Heerlen)
|
ringsteken [SGV (1914)]
III-3-2
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
rīnkvīngər (Q113p Heerlen)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20792 |
rins |
zuurlig:
zŭŭrlich (Q113p Heerlen)
|
lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
21214 |
riool |
aag:
waterloop onder den grond, of bedekt met een plank
aag (Q113p Heerlen),
riolering:
ringəleering (Q113p Heerlen)
|
het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)] || riool [SGV (1914)]
III-3-1
|
28795 |
ripszijde |
ripzijde:
repzi-j (Q113p Heerlen)
|
Zware zijde geweven in fijne ribbels. [N 62, 79b]
II-7
|
21200 |
rit |
rijtoer:
riejtoer (Q113p Heerlen),
rit:
rit (Q113p Heerlen),
tocht:
tòch (Q113p Heerlen),
toer (<fr.):
tōēr (Q113p Heerlen)
|
de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)] || rit [SGV (1914)]
III-3-1
|
31604 |
ritsbeitel van de hoefsmid |
ritsbeitel:
rets˱bēǝtǝl (Q113p Heerlen)
|
De beitel waarmee men een gleuf maakt in de onderkant van het hoefijzer. Zie ook afb. 225. Meestal wordt als ritsbeitel een stokbeitel gebruikt, een beitel die los aan een steel bevestigd kan worden. In de rits worden op de plaats waar de hoefnagels komen te zitten met een hoefijzerstamper gaten in het metaal gedreven voor de nagelkoppen. Die gaten worden dan vervolgens met behulp van een hoefijzerdoorslag doorgeslagen. [N 33, 362]
II-11
|