29984 |
schraag |
schraag:
šrāx (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
steigerbok:
[steiger]bok (Q113p Heerlen
[(meervoud: -bøk)]
)
|
Houten draagstelling die wordt gebruikt om een lang werkstuk te ondersteunen. Zie ook afb. 116. [N 53, 225; S 32; monogr.] || Uit hout of metaal vervaardigd gestel, bestaande uit twee driehoekige steunen die met elkaar verbonden zijn. Twee of meer schragen vormen de basis voor de werkvloer van de schraagsteiger. [N 32, 7b; monogr.]
II-12, II-9
|
29983 |
schraagsteiger |
schraagvloer:
šrāx˲vlūr (Q113p Heerlen),
werkvloer:
werǝk˲vlūr (Q113p Heerlen)
|
Kleine, lage werkvloer, samengesteld uit schragen en planken. Volgens de invuller uit Q 19 wordt de schraagsteiger vooral binnenshuis gebruikt door bijvoorbeeld de stucadoor. [N 32, 7a; monogr.]
II-9
|
29513 |
schraal |
schraal:
šrāl (Q113p Heerlen)
|
Gezegd van terpentine die niet vet is. [N 67, 75d]
II-9
|
28382 |
schraapgoot |
kratsband:
kratsbant (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
schraperband:
šrapǝrbant (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
šrāpǝrbant (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Willem-Sophia])
|
Inrichting voor het hellend transport van kolen en stenen bestaande uit een onder- en een bovengoot, waardoor een ketting zonder eind door middel van een motor wordt voortbewogen. Aan de ketting zijn schrapers bevestigd, die de in de bovengoot geschepte materialen transporteren. [N 95, 653; N 95, 604; monogr.; Vwo 328; Vwo 646; Vwo 658; Vwo 660; Vwo 692]
II-5
|
28096 |
schraapinstallatie |
schraperbak:
šrāpǝrbak (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale]),
schrapperbak:
šrapǝrbak (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
Toestel, bestaande uit een aantal bakken zonder bodem die met behulp van een lier langs het koolfront heen en weer worden getrokken. De bakken zijn, aan de lange zijde die naar het koolfront is gericht, voorzien van messen waarmee de kool wordt losgeschraapt. Een korte zijde van de bak, namelijk die, welke naar de bovenkant van de pijler is gericht, is voorzien van een scharnierende klep. Deze klep opent zich bij de opwaartse gang, neemt de op de vloer liggende kolen op en brengt deze afwaarts mee om ze daar te deponeren, waar de opwaartse gang opnieuw begint. De volgende bak brengt deze kolen weer een eind afwaarts totdat tenslotte de laatste bak aan de voet van de pijler zijn inhoud op het vervoermiddel in de afvoergalerij schuift. [N 95, 603]
II-5
|
31546 |
schraapstaal |
schraapstaal:
šrāpštǫal (Q113p Heerlen)
|
Stalen werktuig om een metalen vlak af te schrapen. Het schraapstaal kan verschillende vormen hebben. Vaak wordt het door de smid zelf vervaardigd van een oude vijl waarvan de voorzijde van het blad puntvormig wordt afgeslepen. Zie ook afb. 205. [N 33, 261a-b; N 33, 281; N 64, 58a; monogr.]
II-11
|
25394 |
schrabsel |
borstelen:
bōštǝlǝ (Q113p Heerlen)
|
De afgekrabde opperhuid met haren. De lange haren worden soms bewaard en tot borstels e.d. verwerkt of verkocht. [N 28, 29; monogr.]
II-1
|
18133 |
schram |
krats:
kràts (Q113p Heerlen),
schram:
schreum (Q113p Heerlen),
schrōām (Q113p Heerlen)
|
schram [SGV (1914)] || Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)] || schrammen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
het vel afschillen:
het vel aafschelle (Q113p Heerlen),
kratsen:
kràtsə (Q113p Heerlen),
schroevelen:
schørvele (Q113p Heerlen)
|
schrammen (ww) [SGV (1914)] || Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28385 |
schraper |
metnemer:
metnęǝmǝr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
IJzeren dwarsbalkje dat met behulp van een enkele of dubbele ketting door de schraapgoot wordt getrokken en dat de te vervoeren gesteenten met zich meeneemt. [Vwo 309; Vwo 681; Vwo 873; N 95, 663 add.]
II-5
|