25440 |
bijl waarmee men het slachtvee klooft |
bijl:
bēǝjǝlǝ (Q113p Heerlen)
|
Zie ook het lemma ''slachtbijl''. [N 28, 90; monogr.]
II-1
|
25460 |
bijl waarmee men het vlees in kleine stukjes hakt |
hakbijl:
hakbēǝjǝlǝ (Q113p Heerlen)
|
Bedoeld zijn de kleine stukjes die in de worst worden verwerkt etc. De mes-opgaven binnen dit lemma duiden op een soort hakmes. [N 28, 115; N 28, 49]
II-1
|
21804 |
bijleggen |
bijlappen:
beejlappe (Q113p Heerlen),
lappen:
lappe (Q113p Heerlen)
|
Extra geld in de pot doen [lappen, bijleggen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21156 |
bijweg |
bijweg:
beejwech (Q113p Heerlen)
|
een weg die niet de hoofdverbinding vormt (bijweg, remel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
29948 |
bikbijltje |
kaphamer:
kaphāmǝr (Q113p Heerlen)
|
Tweesnijdend bijltje met kort handvat om oude stenen schoon te kappen. Zie ook afb. 9. Het verwijderen van oude specieresten van metselstenen werd in Q 116 'afbikken' ('āf˱bekǝ') genoemd. [N 30, 15c]
II-9
|
22705 |
bikkel(s) |
dikkel:
tīGəl (Q113p Heerlen),
Mv. tieggele (expl. gg).
tiekkel (Q113p Heerlen)
|
Bikkels. || De beentjes. [N R (1968)]
III-3-2
|
22704 |
bikkelen |
dikkelen:
tīGələ (Q113p Heerlen),
prikken:
prikke (Q113p Heerlen)
|
Bikkelen. || Het betreft een spel, dat vroeger vaak en met zeer veel plezier door de meisjes werd gespeeld. Het is een behendigheidsspel dat gespeeld wordt met vier beentjes uit de hiel van een schaap, geit of rund - of daarop gelijkende voorwerpen van koper, lood of [N R (1968)]
III-3-2
|
17652 |
bil |
bats:
bats (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
zitbeen:
zet˱bē (Q113p Heerlen)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)] || Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9, III-1-1
|
23131 |
biljartbal |
biljartbol:
biljartbol (Q113p Heerlen)
|
Biljartbal.
III-3-2
|
23133 |
biljartstok |
biljartkul:
biljartkül (Q113p Heerlen)
|
Keu.
III-3-2
|