e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slordig hodderig: hódderig (Heerlen), nachlssig (du.): noalieësig (Heerlen), slodderig: sjlóddərich (Heerlen), slordig: sjlòrdich (Heerlen) onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)] || slordig III-1-4
slordig, verkeerd naaien prutsen: prøtsǝ (Heerlen) [N 62, 25; MW] II-7
slot slot: šloat (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma]), šlǫǝt (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), Verklw. sjlöatje  sjloat (Heerlen) Onderdeel van een inschuifbare, metalen stijl. Het slot vormt de verbinding tussen de onder- en de bovenstijl en veroorzaakt, wanneer het is vastgezet, een wrijvingsweerstand die groter wordt naarmate de bovenstijl verder in de onderstijl schuift. [N 95, 310; monogr.] || slot II-5, III-2-1
sluier kransje: krenske (Heerlen), sluier: sjluier (Heerlen) sluier || sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3
sluimeren knikkebollen: knikkebolle (Heerlen), of knikkeboll? moeilijk leesbaar  knikkeboel (Heerlen), sluimeren: schloemere (Heerlen), ungeren (ww.): (moeilijk leesbaar)  eungere (Heerlen) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
sluipen kruipen: krōēpə (Heerlen) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, slippen, gluipen). [N 84 (1981)] III-1-2
sluis sluis: sjlōēs (Heerlen) de inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden (sluis, erk, sas) [N 90 (1982)] III-3-1
sluismeester sluismeester: sjlōēsmeestər (Heerlen) de persoon die belast is met het toezicht op en het gebruik van een sluis, vooral van schutsluizen (sasmeester, sluismeester, sasser, sassenier) [N 90 (1982)] III-3-1
sluiten (van grond) hel worden: hel weëde (Heerlen) hard worden, gezegd van aarde [vervloeren, sluiten] [N 81 (1980)] III-4-4
sluiting aan de ovendeur handgreep: haŋkgrīǝp (Heerlen) Getuige de opgaven komen er verschillende manieren van sluiten voor variërend van heel eenvoudige tot meer technische. Volgens de informant van P 56 wordt er daar simpelweg een stok tegen de ovendeur geplaatst. Volgens de zegspersoon uit L 372 gebeurt dit sluiten met een (kløpǝl) door de boer, terwijl de bakker gebruik maakt van een (sxǫw). [N 29, 2c; N 29, 2a; N 29, 2b] II-1