19315 |
slordig |
hodderig:
hódderig (Q113p Heerlen),
nachlssig (du.):
noalieësig (Q113p Heerlen),
slodderig:
sjlóddərich (Q113p Heerlen),
slordig:
sjlòrdich (Q113p Heerlen)
|
onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)] || slordig
III-1-4
|
29019 |
slordig, verkeerd naaien |
prutsen:
prøtsǝ (Q113p Heerlen)
|
[N 62, 25; MW]
II-7
|
19894 |
slot |
slot:
šloat (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma]),
šlǫǝt (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
Verklw. sjlöatje
sjloat (Q113p Heerlen)
|
Onderdeel van een inschuifbare, metalen stijl. Het slot vormt de verbinding tussen de onder- en de bovenstijl en veroorzaakt, wanneer het is vastgezet, een wrijvingsweerstand die groter wordt naarmate de bovenstijl verder in de onderstijl schuift. [N 95, 310; monogr.] || slot
II-5, III-2-1
|
18630 |
sluier |
kransje:
krenske (Q113p Heerlen),
sluier:
sjluier (Q113p Heerlen)
|
sluier || sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17836 |
sluimeren |
knikkebollen:
knikkebolle (Q113p Heerlen),
of knikkeboll? moeilijk leesbaar
knikkeboel (Q113p Heerlen),
sluimeren:
schloemere (Q113p Heerlen),
ungeren (ww.):
(moeilijk leesbaar)
eungere (Q113p Heerlen)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17933 |
sluipen |
kruipen:
krōēpə (Q113p Heerlen)
|
Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, slippen, gluipen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21174 |
sluis |
sluis:
sjlōēs (Q113p Heerlen)
|
de inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden (sluis, erk, sas) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21176 |
sluismeester |
sluismeester:
sjlōēsmeestər (Q113p Heerlen)
|
de persoon die belast is met het toezicht op en het gebruik van een sluis, vooral van schutsluizen (sasmeester, sluismeester, sasser, sassenier) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24943 |
sluiten (van grond) |
hel worden:
hel weëde (Q113p Heerlen)
|
hard worden, gezegd van aarde [vervloeren, sluiten] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25505 |
sluiting aan de ovendeur |
handgreep:
haŋkgrīǝp (Q113p Heerlen)
|
Getuige de opgaven komen er verschillende manieren van sluiten voor variërend van heel eenvoudige tot meer technische. Volgens de informant van P 56 wordt er daar simpelweg een stok tegen de ovendeur geplaatst. Volgens de zegspersoon uit L 372 gebeurt dit sluiten met een (kløpǝl) door de boer, terwijl de bakker gebruik maakt van een (sxǫw). [N 29, 2c; N 29, 2a; N 29, 2b]
II-1
|