19073 |
smeken |
aanhouden:
aanhouwe (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
bidden:
bêênə (Q113p Heerlen),
knieval doen:
kneejväl doeë (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
smeken:
sjmeekə (Q113p Heerlen)
|
nederig en dringend vragen [permitteren, pernegracie, spelen, bidden, smeken] [N 85 (1981)] || smeeken [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
20924 |
smeren |
smeren:
schmiere (Q113p Heerlen)
|
smeren [SGV (1914)]
III-2-3
|
30469 |
smetlijn |
smetkoord:
šmɛtkǫat (Q113p Heerlen)
|
Een met een kleurstof ingesmeerd touw waarmee rechte lijnen kunnen worden afgetekend. Het strak gespannen touw wordt daartoe in het midden opgetild en vervolgens plotseling weer losgelaten. Zie ook het lemma 'Smetlijn' in de paragraaf over de leidekker, pag. 161 [N 67, 83b; monogr.; div.]
II-9
|
29227 |
smetten |
smetten:
šmɛtǝ (Q113p Heerlen)
|
Met een smetlijn een rechte lijn aftekenen. [N 67, 83a]
II-9
|
27252 |
smid |
plemper:
plɛmpǝr (Q113p Heerlen),
smid:
šmet (Q113p Heerlen
[(mv šmēj, šmē̜jǝ, šme̜j)]
),
vlammer:
vlɛmǝr (Q113p Heerlen)
|
In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.]
II-11
|
31248 |
smidsas |
assen:
ɛš (Q113p Heerlen)
|
De as van het smidsvuur. Kluitendrek is volgens het Kerkraads Woordenboek (pag. 156) de as van klompen kolengruis, vermengd met leem of van bruinkoolbriketten. [N 33, 30]
II-11
|
31230 |
smidsbed |
smeedshaard:
šmetshē̜ǝt (Q113p Heerlen)
|
Het horizontale, van baksteen of ijzer vervaardigde werkvlak van een smidsvuurhaard waarin één of meer stookgaten zijn aangebracht. [N 33, 10; monogr.]
II-11
|
31231 |
smidsblaasbalg |
blaasbalk:
blǫas˱balǝk (Q113p Heerlen),
cilinderblaasbalk:
silendǝrblǫas˱balǝk (Q113p Heerlen),
trekbalk:
tręk˱balǝk (Q113p Heerlen)
|
Een werktuig om lucht aan te zuigen, samen te persen en vervolgens uit te blazen. In de smidse wordt het gebruikt om het vuur aan te wakkeren. Het bestaat uit een puntvormig uitlopende zak met twee of drie compartimenten of uit een tonvormige variant daarvan. Ook zijn er blaasbalgen met twee cilinders. De smidsblaasbalg wordt door middel van een trekmechanisme met de hand of de voet bediend. Zie ook afb. 8. [N 33, 11; N 33, 12a-12c; monogr.]
II-11
|
31192 |
smidse |
smederij:
šmējǝrēj (Q113p Heerlen),
smeed:
šmet (Q113p Heerlen),
smidse:
šmets (Q113p Heerlen)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
31251 |
smidshaak |
drie-/drijpoot:
drējpuǝt (Q113p Heerlen
[(verplaatsbaar)]
)
|
Werktuig in de vorm van een vaste of draaibare haak aan de muur of een al dan niet verplaatsbare schraag, waarmee de smid lange stukken ijzer ondersteunt die in het vuur liggen. Zie ook afb. 13. In L 290 en L 291 werd gebruik gemaakt van een losse standaard met rol. Ook de opgave steunrol uit Q 108 lijkt te wijzen op een statief waarop een rol is aangebracht. De driepoot uit Q 113 was een los toestel, rustend op drie poten, waarvan het steunend gedeelte met behulp van schroefdraad op de gewenste hoogte kon worden gedraaid. [N 33, 37]
II-11
|