25194 |
sneeuwvlok |
vlok:
(flokke-fluksjke).
flok (Q113p Heerlen)
|
vlok (sneeuw)
III-4-4
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
schneej (Q113p Heerlen),
schnij (Q113p Heerlen),
sjni-j (Q113p Heerlen),
sjnééj (Q113p Heerlen),
sneij (Q113p Heerlen),
ps. boven de Ô staat nog een `; deze combinatieletter is niet te maken.
sjnĭj (Q113p Heerlen)
|
sneeuw [DC 03 (1934)], [RND] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25086 |
snel, vlug |
nijds:
nĭĕtsj (Q113p Heerlen),
vlot:
flòt (Q113p Heerlen)
|
snel, vlug [greppig, vinkig, vinnig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21372 |
sneuvelen |
sneuvelen:
sjneuvələ (Q113p Heerlen),
vallen:
vàllə (Q113p Heerlen)
|
in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33514 |
snijbonen |
turkenbonen:
turke-boøͅne (Q113p Heerlen)
|
pronkbonen
I-7
|
31293 |
snijbrander |
snijbrenner:
šnijbrɛnǝr (Q113p Heerlen)
|
Lasbrander waarbij een tweede mondstuk is aangebracht waaruit zuurstof stroomt. Op deze wijze wordt een snelle verbranding verkregen van het materiaal dat door de vlam wordt bestreken. De snijbrander kan alleen worden toegepast bij het snijden van ijzer en staal en - met speciale voorzieningen - ook wel bij gietijzer. Zie ook afb. 44. [N 33, 317; monogr.]
II-11
|
31363 |
snijijzer |
snelijzer:
šnɛlīzǝr (Q113p Heerlen),
snijijzer:
šnij-īzǝr (Q113p Heerlen)
|
Stalen werktuig om uitwendig schroefdraad aan buizen, staven, bouten, etc. te snijden. Een veelgebruikt type bestaat uit een ronde snijplaathouder met twee handvatten, waarin een verwisselbaar, rond snijblok kan worden aangebracht. In het midden van dit snijblok zit een rond gat met schroefdraad. Enkele gaten rond dit centrale gat vormen de snijkussens. De snijblokken zijn soms aan één kant open, zodat het snijgat door middel van stelschroeven iets kan worden versteld. Zie ook afb. 92e, f, g. Voor het op volle diepte snijden van een schroefdraad moet het snijijzer twee of drie maal worden opgeschroefd. De snijkussens van het snijblok worden daarbij steeds met de stelschroeven op een nauwere afstand ingesteld. Zie ook het lemma "snijblok, snijkussen". Het snijijzer voor gasdraad is vaak voorzien van een ratel, waardoor het draadsnijden op lastig bereikbare plaatsen mogelijk is. Met de woordtypen snelsnijijzer, snelijzer en snelsnijder wordt een speciaal type snijijzer aangeduid. Met dit werktuig kan, in tegenstelling tot het gewone snijijzer, in één keer schroefdraad aan buizen, staven, etc gesneden worden. [N 33, 293-294; N 33, 297; N 64, 65a-b; monogr.]
II-11
|
30846 |
snijkant |
snijkant:
šnijkaŋk (Q113p Heerlen)
|
De snijdende kant van een boorijzer. Afhankelijk van de bewerkingen die moeten worden uitgevoerd en de soort materiaal waarin geboord moet worden, kan een boorijzer één of meer snijkanten hebben. Zie ook afb. 111. Het betreft daar de snijkant van een puntboor. [N 33, 156]
II-11
|
31365 |
snijmoer |
snijkluppe:
šnijklup (Q113p Heerlen)
|
Stalen werktuig dat wordt gebruikt voor het opzuiveren van bestaande, beschadigde schroefdraad of voor het zuiver nasnijden van voorgesneden schroefdraad. De snijmoer wordt met een moersleutel bediend. [N 33, 325]
II-11
|
17762 |
snijtand |
snijtand:
sjniejtank (Q113p Heerlen),
sjnietank (Q113p Heerlen)
|
snijtand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|