30099 |
spouwanker |
spouwanker:
[spouw]aŋkǝr (Q113p Heerlen)
|
Haak van messing of gegalvaniseerd ijzer die de binnen- en de buitenspouwmuur met elkaar verbindt. In L 210 werd om de zeven steenlagen een spouwanker bevestigd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 31, 35e; monogr.]
II-9
|
30257 |
spouwlat |
spouwlat:
[spouw]lat (Q113p Heerlen)
|
Lat die tegen de muurzijde van de stijl wordt geslagen en in de spouw past. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 55, 15; N 32, 11b; monogr.]
II-9
|
30097 |
spouwmuur |
spouwmuur:
špǫw[muur] (Q113p Heerlen)
|
Muur die bestaat uit twee evenwijdige, door een smalle luchtruimte van elkaar gescheiden muurdelen. De spouw dient om het inwendige van een huis tegen temperatuursveranderingen en tegen vocht te beschermen. Ter ventilering van de spouw brengt men in de muur op regelmatige afstanden roosters aan. Een spouwmuur kan bestaan uit twee halfsteensmuren of een steensmuur en een halfsteensmuur. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 35a; monogr.]
II-9
|
28259 |
spreekbuis |
spraakroor:
šprāx˱rø̄r (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
spreekroor:
špręǝkrø̄r (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
)
|
Een buis met een doorsnee van ongeveer 5 cm met aan beide uiteinden een verbreding, die voor de invoering van de telefoon werd gebruikt als communicatiemiddel bij schachten. [N 95, 942 add.]
II-5
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
sjprieuw (Q113p Heerlen),
sjprieë (Q113p Heerlen)
|
Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] || spreeuw (21,5 overal talrijke bekende soort; wel eens verward met merel [018]; in voorjaar paars glanzend-zwart en gele bek; rest van het jaar witgespikkeld bruin; altijd druk en in troepen; broedt in allerlei gaten; overal voorkomend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
kalle (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
praten:
proate (Q113p Heerlen),
spreken:
schpreejeke (Q113p Heerlen),
sjprêêkə (Q113p Heerlen)
|
praten [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
24994 |
sprenkelen |
sprinkelen:
sjprīnkələ (Q113p Heerlen)
|
druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
27839 |
springstof |
munitie:
mǝnysi (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
springstof:
špreŋštof (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Eisden])
|
Ontplofbare stof die wordt gebruikt voor het schieten. De springstoffen worden verdeeld in drie klassen: dynamiet, brisante springstoffen en S.G.P. springstoffen (Defoin pag. 138). Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Veiligheidsspringstof. Wat betreft het woordtype "poeder", deze term was oorspronkelijk van toepassing op springstof die niet in patronen verpakt werd. Deze wordt nu haast niet meer gebruikt maar de benaming is blijven bestaan voor springstof in het algemeen. [N 95, 419; N 95, 420; monogr.; Vwo 609]
II-5
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
schpinkhaan (Q113p Heerlen),
sjprinkhaan (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen)
|
sprinkhaan [DC 07 (1939)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
schprotele (Q113p Heerlen),
sproeten:
schproote (Q113p Heerlen),
sproete (Q113p Heerlen)
|
sproet(en) [SGV (1914)] || sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|