24473 |
blauwe bosbes |
bosbes:
-
bosbes (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
sleekiekel:
-
slie.kie.kel (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
waldbeer:
Hgd. Waldbeeren
woldbeere (Q113p Heerlen),
woelbeer:
Hgd. Waldbeeren
woelbeere (Q113p Heerlen),
woerbel:
woerbele (mv.) (Q113p Heerlen),
omzetting van woelbere, Hgd. Waldbeeren
woerbele (Q113p Heerlen),
vr.
woerbel (Q113p Heerlen)
|
blauwe bosbes [DC 13 (1945)] || bosbes || bosbessen || boschbes [SGV (1914)]
III-4-3
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reegel (Q113p Heerlen),
reeger (Q113p Heerlen),
regel (Q113p Heerlen)
|
reiger [SGV (1914)] || reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
bromvlieg:
brōmvleeg (Q113p Heerlen)
|
bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
19653 |
blauwsel |
blauwsel:
blø̜jsǝl (Q113p Heerlen)
|
Soort blauw poeder dat men aan witkalk toevoegt om deze witter te doen lijken. Het toevoegen van blauwsel noemde men in Q 3 'blauwselen' ('blotsǝlǝ'), in Q 121 'blauwen' ('blø̜jǝ'). [N 67, 66f]
II-9
|
17691 |
blazen |
blazen:
WBD/WLD
blaozə (Q113p Heerlen)
|
Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
28056 |
blazer |
blazer:
blø̜ǝzǝr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
blǭzǝr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Wilhelmina])
|
Een uitstroming van gas uit een nauwe spleet van de koollaag of het nevengesteente. Volgens de invuller uit Q 121c kwam het verschijnsel met name voor in gasrijke mijnen zoals de Maurits, de Emma of de Hendrik. In het Kempens Bekken kent men volgens de zegsman uit L 417 geen blazers. Wel komen er ooit plotselinge uitbarstingen voor. [N 95A, 16; monogr.]
II-5
|
17986 |
bleek |
blass (du.):
héë zuut er blas (Q113p Heerlen),
bleek:
bleik (Q113p Heerlen),
hè ziet bleek oet (Q113p Heerlen),
Het woord bleek wordt ook in ons dialect regelmatig gebruikt.
héë zuut er bleek (Q113p Heerlen)
|
bleek [SGV (1914)] || bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
17987 |
bleek, flets zien |
blass (du.) uitzien:
héë zuut er blas (Q113p Heerlen),
bleek uitzien:
hè ziet bleek oet (Q113p Heerlen),
Het woord bleek wordt ook in ons dialect regelmatig gebruikt.
héë zuut er bleek (Q113p Heerlen),
een lijkkleur hebben:
(kleur van een lijk).
héë had ing lieëkkluër (Q113p Heerlen),
miserabel uitzien:
ps. invuller twijfelt over het woord miserabel.
héë zuut er miserabel (?) (Q113p Heerlen),
slecht uitzien:
hè ziet schlech oet (Q113p Heerlen),
vaal uitzien:
héë zuut er vaal (Q113p Heerlen)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
29824 |
bleke steen |
bleke brik:
blēkǝ brek (Q113p Heerlen)
|
Metselsteen die onvoldoende doorbakken is. [N 98, 165; S 37; monogr.; N 30 add.]
II-8
|
19344 |
blij |
blij:
blie (Q113p Heerlen),
o.
beejele (Q113p Heerlen)
|
blij [SGV (1914)]
III-1-4
|