21540 |
tien centiem |
knab:
knap (Q113p Heerlen),
(waarschijnlijk?!).
knàp (Q113p Heerlen)
|
10 centiem [N 21 (1963)] || een muntstuk van 10 centimes (in België) [s(j)oe, sol, brak, knap, klomp] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21611 |
tien-guldenstuk |
gouden willempje:
ee gówe willemke (Q113p Heerlen),
tientje:
tieëntje (Q113p Heerlen)
|
tien-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21379 |
tiend |
tiende:
de tiend (Q113p Heerlen),
tieën (Q113p Heerlen)
|
tiend [SGV (1914)] || tiende: Datgene wat, in natura of geld, aan de belasting moet worden afgestaan van de opbrengst van het land [de tiend?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
28027 |
tijdopnameformulier |
hussmannformulier:
hussmannformulier (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia]),
minutensysteem:
mǝnytǝsistēm (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Winterslag, Waterschei]),
werkschemazettel:
werkšēmatsętǝl (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het formulier waarop men diensttijden en werkzaamheden invulde. De opgave "Hussmannformulier" (Q 113) verwijst ernaar dat ir. Hussmann met dit systeem op de mijn Oranje-Nassau I begon. Het woordtype "journaal" (Q 117a) werd gebruikt voor een voltallige maandlijst. [N 95, 921; monogr.]
II-5
|
22230 |
tijdverdrijf |
kortswijl:
[sic]
kòtswiel (Q113p Heerlen),
tijdverdrijf:
tiedverdrief (Q113p Heerlen)
|
tijdkorting [SGV (1914)]
III-3-2
|
22779 |
tijdverdrijf: liefhebberij, amusatie |
liefhebberij:
leefhebberei (Q113p Heerlen)
|
Liefhebberij.
III-3-2
|
22855 |
tijger |
tijger:
tieger (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
tijger [SGV (1914)] || Tijger.
III-3-2
|
34647 |
tilbury |
tilbury:
telbri (Q113p Heerlen)
|
Tweewielig rijtuigje, meestal zonder kap, voor twee personen, dat door één paard getrokken wordt. De tilbury is lager dan de sjees. Er is geen aparte bok voor de koetsier. Af en toe is dit ook een meer algemene benaming voor een klein rijtuigje. [N 17, 5, add; N 101, 1 + 6-8; N G, 51, monogr]
I-13
|
27253 |
timmerman |
lijmraat:
līmrāt (Q113p Heerlen),
schrijner:
šrīnǝr (Q113p Heerlen),
timmerman:
timmerman (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
tømǝrman (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I])
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.] || Vakman die op de mijn het timmervak verricht. [N 95, 148]
II-12, II-5
|
30117 |
timpaan |
opvulmetselwerk:
op˲vølmętsǝlwęrǝk (Q113p Heerlen),
timpaan:
tempan, tejmpan (Q113p Heerlen)
|
De ruimte tussen de bovendorpel van het kozijn van een raam of deur en de daarboven zich welvende boog. Wanneer boven een raam of deur met rechte bovendorpel een segment-, rond- of ellipsboog is geslagen, wordt het boogschild, d. i. de ruimte, die door de boog ingesloten wordt, niet alleen gevuld, maar veelal ook versierd. Bij vlak werk in metselwerk bestaat de boogvulling gewoonlijk uit enige lagen steen, hetzij zonder enige versiering, hetzij door het aanbrengen van gekleurde stenen enigszins gefigureerd. (Zwiers I, pag. 159). [N 32, 16b; monogr.]
II-9
|