e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tweeling tweeling: twieeling (Heerlen), twiǝleŋ (Heerlen) De woordtypen tweeling, tweerling, kweeling, koppel en de meervoudige begrippen als twee lammetjes duiden op twee schapen, maar tweelingslam, tweelinglam, tweelingslammetje, tweelingsschaap en tweerlinglam wijzen op één lam van een tweeling. [N 77, 138; N 70, 4] || tweeling I-12, III-2-2
tweeslachtige jonge kip loerhaan: lūrhān (Heerlen) Met betrekking tot het woordtype loerhaan merken informanten op, dat deze een haan is met een geslachtelijke afwijking of dat deze het uiterlijk van een haan heeft maar geen volledige haan is. [N 70, 10; N C, add.; N 19, add.; monogr.] I-12
tweesteense muur tweestenese muur: twiǝšte ̞ŋs mūr (Heerlen) Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van twee metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37d; monogr.] II-9
twijg, jonge tak goets: goesj (Heerlen), goetsj (Heerlen), gard  goesj (Heerlen), vits: viets (Heerlen) lange dunne twijg, gard || twijgje III-4-3
twintig frank twintig-frankstuk: ps. boven de n moet nog een ~ staan; deze combinatieletter is niet te maken (om te spellen).  ee twintigfran~gsjtuk (Heerlen) 20 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1
ui, ajuin un: un (Heerlen, ... ), un-lauch: Ak. Oelich, Lat. allium, Fr. ail. zie oalig  ullig (Heerlen), unne: unne (pl) (Heerlen) [DC 13 (1945)]ui, ajuin I-7
uienpannenkoek uienkoek: Eigen syst.  uiëkook (Heerlen) Pannekoek met in schijven gesneden uien (oojekook?) [N 16 (1962)] III-2-3
uier udder: ødǝr (Heerlen, ... ) [JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b] I-11, I-12, I-9
uieren udderen: ødǝrǝ (Heerlen) Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.] I-11
uierkwartier deem: dēm (Heerlen) Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12] I-11