28034 |
van boven naar beneden kool delven |
afwerken:
āfwerkǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
van boven naar onden afbouwen:
van boavǝ noa oŋǝ āfbǫwǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits]),
van boven naar onden uitkolen:
van boavǝ noa oŋǝ ūtkoalǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Julia]),
van bovenaf werken:
va bǭvǝnāf werkǝ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale])
|
Doorgaans geeft men de voorkeur aan het werken van onder naar boven in een koollaag, omdat dan o.a. het scheppen van de kolen het gemakkelijkst is. Alleen wanneer men daardoor gunstiger ten opzichte van de splijtvlakken komt te zitten of wanneer de helling van de koollaag groter is dan 25 graden, zal men in dalende richting of van boven naar beneden werken (Driessen pag. 158). Dit gebeurt ook, volgens de informant van Q 113, als de laag zeer dik is. [N 95, 520]
II-5
|
23001 |
van een glijbaan glijden |
roetsjen:
/
roetsche (Q113p Heerlen)
|
glijden [SND (2006)]
III-3-2
|
19236 |
van katoen geven |
al geven:
ál-gêêvə (Q113p Heerlen)
|
alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34489 |
van veren wisselen |
muiten:
mūtǝ (Q113p Heerlen),
ruien:
rø̜i̯ǝ (Q113p Heerlen),
ruizelen:
rȳzǝlǝ (Q113p Heerlen)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
22355 |
van zijn plaats rollen |
uitrollen:
ūtroͅlə (Q113p Heerlen)
|
Van zijn plaats rollen, gezegd van een tol die uitgedraaid is [binnen, birzen, bizzen, brienen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17824 |
vangen |
vangen:
vaange (Q113p Heerlen),
vange (Q113p Heerlen),
vángə (Q113p Heerlen)
|
vangen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
22352 |
vanger bij krijgertje spelen |
hem (zijn):
dēͅ əm es (Q113p Heerlen),
tikker:
tekər (Q113p Heerlen)
|
De persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
28629 |
vangtangetje |
pincet:
pincet (Q113p Heerlen)
|
Gereedschap dat men gebruikt bij het vangen en vasthouden van een koningin. De informanten van L 289, L 333, L 414 en L 215a vermelden dat ze dit steeds met de vingers doen. [N 63, 101; monogr.]
II-6
|
28252 |
vangwerk |
vangklauwen:
vanklǫwǝ (Q113p Heerlen
[(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
Inrichting aan de liftkooi die dient om bij kabelbreuk het neerstorten van de kooi te verhinderen. [N 95, 91; monogr.]
II-5
|
18808 |
vanzelfsprekend |
zeker:
zîêkər (Q113p Heerlen)
|
vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|