18823 |
verdriet; verdriet doen |
ambras:
vgl. Fr.
ambras (Q113p Heerlen),
chagrijn:
schagring (Q113p Heerlen),
sjàngəring (Q113p Heerlen),
vgl. Fr.
schagring (Q113p Heerlen),
kwelling:
kwêeling (Q113p Heerlen),
leed:
leed (Q113p Heerlen),
lieje (Q113p Heerlen),
līējə (Q113p Heerlen),
zn
leed (Q113p Heerlen),
’t leed (Q113p Heerlen),
pijn:
pieng (Q113p Heerlen),
torten aandoen:
plagerijen
torte aadoeë (Q113p Heerlen),
verdriet:
verdreet (Q113p Heerlen),
zn
verdreet (Q113p Heerlen),
verdroot:
verdroat (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
een treurige stemming, zieleleed, kwelling van het gemoed, verdriet [trubbel, spijt, pijn, lijden, deer, vliem] [N 85 (1981)] || leed [SGV (1914)] || smart [SGV (1914)] || verdriet [SGV (1914)]
III-1-4
|
17936 |
verdwenen |
vort:
vŏĕt (Q113p Heerlen),
weg:
wèch (Q113p Heerlen)
|
Weg, verdwenen: niet meer ter plaatse aanwezig (weg, verdwenen, rits, foetsie). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28622 |
verenigen van zwermen |
bijeenzetten:
bējēzɛtǝ (Q113p Heerlen),
omkorven:
ømkø̜rvǝ (Q113p Heerlen)
|
Wanneer een afgezwermd of afgejaagd volk of een opzetter in de winter te zwak is geworden, wordt dit volk of die opzetter verenigd met andere volken. Ook moet men vaak volken verenigen, wil men op het einde van het bijenjaar zoveel mogelijk nieuwe volken hebben. Bij het verenigen van twee volken moeten zij dezelfde geur krijgen om afstoting en gevechten te vermijden. Hiervoor kan de imker gebruik maken van verschillende technieken. Hij kan de bijen besproeien of besprenkelen met een geurafscheidende vloeistof of met suikerwater, of de bijen beroken. Het urineren in kasten of korven om eenzelfde geur te krijgen is een verouderde methode. De informant van L 271 zegt dat oude imkers vroeger een voor- en nazwerm in een lege korf deden. Dan ging er een doek over. Vervolgens werd de korf beplast, waarna hij geschud werd. Ook Eeckhout (pag. 191) vermeldt dit gebruik voor één plaats (Geraardsbergen), maar zegt dat deze methode zo goed als uitgestorven is. [N 63, 95a, N 63, 95b; N 63, 95c; N 63, 97; monogr.]
II-6
|
30596 |
verf |
verf:
vɛrǝf (Q113p Heerlen)
|
Vloeibare substantie, gewoonlijk bestaande uit een poedervormige, kleurgevende stof en een bindmiddel. Verf wordt met behulp van een kwast, een roller of een spuit opgebracht, waarna zij in een harde laag opdroogt. [Wi 54; S 39; L A1, 82; N 67, 18a; monogr.]
II-9
|
30624 |
verf zeven |
zeven:
zēvǝ (Q113p Heerlen)
|
Verf door een zeef of doek laten lopen teneinde ongerechtigheden eruit te verwijderen. [N 67, 27c]
II-9
|
30661 |
verfbakje |
verfbak:
vɛrǝf˱bak (Q113p Heerlen)
|
Bakje voor verf. Het bakje is noodzakelijk bij het gebruik van een verfroller om de verf goed op de rol te kunnen aanbrengen. [N 67, 46b]
II-9
|
30667 |
verfhaak |
verfhaak:
[verf]hǫak (Q113p Heerlen)
|
S-vormige haak waaraan de verfpot kan worden gehangen. [N 67, 53b]
II-9
|
30677 |
verfkrabber |
krabber:
krabǝr (Q113p Heerlen),
krebber:
krɛbǝr (Q113p Heerlen)
|
Werktuig om oude verflagen droog te verwijderen en afgebrand werk schoon te krabben. Verfkrabbers bestaan uit een haaks op een steel met handvat bevestigd blad, dat, afhankelijk van het werk, diverse vormen kan vertonen. De rand van het blad heeft een geslepen profiel. Zie ook afb. 97. [N 67, 56a; monogr.]
II-9
|
19625 |
verfkwast |
borstel:
bøštǝl (Q113p Heerlen),
kwast:
kwas (Q113p Heerlen)
|
Haarbundel die met behulp van touw, een ijzeren ring of een ijzeren of koperen bus aan een steel bevestigd is. De verfkwast wordt gebruikt voor het opbrengen en uitstrijken van verf. Het haar is meestal varkens- of runderhaar, voor speciale doeleinden ook dassehaar, marterhaar of eekhoornhaar. De invuller uit Q 111 noemt bovendien ook nog visotterhaar en runderoorhaar, dat gebruikt werd voor kwasten voor fijn werk. [N 67, 30a; N 67, 32; monogr.]
II-9
|
30735 |
verflaag |
laag:
lāx (Q113p Heerlen)
|
Zie kaart. Uitgestreken hoeveelheid verf. [N 67, 77a; L 29, 28b; monogr.]
II-9
|