20533 |
verhitten |
warmen:
wèrme (Q113p Heerlen),
plat streepje op de e van wer
wérmə (Q113p Heerlen)
|
verhitten; Hoe noemt U: Voedsel warm maken (loteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21660 |
verhogen |
duurder worden:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
’t wäed düürder (Q113p Heerlen),
in de hoogte gaan:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
der pries geet i g’n hügde (Q113p Heerlen),
opslaan:
opschloa (Q113p Heerlen)
|
verhogen, iets in prijs ~ [opsteken? b.v. de eieren zijn opgestoken?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21726 |
verhoren |
onderhoren:
óngərhûurə (Q113p Heerlen),
verhoren:
vərhûurə (Q113p Heerlen)
|
iemand ondervragen in een zaak voor de rechter [verhoren, overhoren, onderhoren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19370 |
verhuizen |
verhuizen:
vərhūzə (Q113p Heerlen)
|
verhuizen
III-2-1
|
22507 |
verjaardag |
geburtstag (du.):
héə hàd gəboertstaag (Q113p Heerlen),
verjaardag:
heèje hat verjoordaag (Q113p Heerlen),
verjoardaag (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
vərjoͅərdāx (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
Karte 183.
verjaardag (Q113p Heerlen)
|
Geburtstag. || Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)] || verjaardag [SGV (1914)] || Verjaardag. || Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21399 |
verkeren |
gaan met:
gaoə (Q113p Heerlen),
lopen met:
loopə (Q113p Heerlen),
omgaan:
umgaoə (Q113p Heerlen),
verkeren:
vərkîerə (Q113p Heerlen),
vrijen:
vreeje (Q113p Heerlen),
vri-jə (Q113p Heerlen)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || vrijen [SGV (1914)]
III-3-1
|
20364 |
verkering |
omgang:
umgánk (Q113p Heerlen),
verkeer:
vərkîêr (Q113p Heerlen),
verkering:
verkiering (Q113p Heerlen)
|
verkering || verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20367 |
verkering hebben |
caresseren:
caresseeren (Q113p Heerlen),
gaan met -:
gaoə mit (Q113p Heerlen),
lopen met -:
loopə mit (Q113p Heerlen),
omgaan:
umgaoə (Q113p Heerlen),
verkeren:
vərkîerə (Q113p Heerlen),
vrijen:
vreeje (Q113p Heerlen),
vreie (Q113p Heerlen),
vri-jə (Q113p Heerlen)
|
verkeren, vrijen || verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || vrijen [SGV (1914)] || vrijen, verkeren
III-2-2
|
18001 |
verkillen |
killen:
kèllə (Q113p Heerlen)
|
Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18002 |
verkleumd |
stijf:
schtief zieë van de kouw (Q113p Heerlen),
stief van de kou (Q113p Heerlen),
verkleumd:
verkleumd (Q113p Heerlen),
verstijfd:
verstiefd (Q113p Heerlen)
|
verkleumen [SGV (1914)] || verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)]
III-1-2
|