20574 |
vieruursboterham |
caf-drinken, het -:
kaffeedrinkə (Q113p Heerlen),
koffiedrinken, het -:
koffeedrinke (Q113p Heerlen),
koffiedrinke (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
kooffiedrinke (Q113p Heerlen),
koͅfidreͅŋkə (Q113p Heerlen),
’t koffedrinke (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
’t koffiedrinke (Q113p Heerlen),
’t kóffiedrinke (Q113p Heerlen),
vierurens-caf, de -:
veeroereskaffe (Q113p Heerlen)
|
de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 16 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
21537 |
vijf centiem |
knabje:
(waarschijnlijk?!).
knèpkə (Q113p Heerlen),
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
knäpke (Q113p Heerlen)
|
5 centiem [N 21 (1963)] || een muntstuk van vijf centimes (in België) [solleke, knepke, halve sol] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21542 |
vijf frank |
stuk:
ee sjtuk (Q113p Heerlen),
(= 5 frangstuk).
ee schtuk (Q113p Heerlen),
vijf-frankstuk:
ee viefvrangsjtuk (Q113p Heerlen),
ps. boven de n moet nog een ~ staan; deze combinatieletter is niet te maken (om te spellen).
ee fieffran~gsjtuk (Q113p Heerlen)
|
5 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)] || 5 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21610 |
vijf-guldenstuk |
gouden vijfje:
ee gówe viefje (Q113p Heerlen),
vijf-guldenstuk:
ee viefgöllestuk (Q113p Heerlen),
vijfje:
viefke (Q113p Heerlen)
|
vijf-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
kwartje:
(waarschijnlijk?!).
kwártjə (Q113p Heerlen)
|
een muntstuk van 25 centimes (in België) [kwartje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21621 |
vijftig frank |
vijftig-frankstuk:
ps. boven de n moet nog een ~ staan; deze combinatieletter is niet te maken (om te spellen).
ee fieftigfran~gsjtuk (Q113p Heerlen)
|
50 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20894 |
vijg |
vijg:
vieg (Q113p Heerlen),
WBD/WLD
vīēch (Q113p Heerlen)
|
De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)] || vijg
III-2-3
|
25354 |
vijl |
vijl:
vil (Q113p Heerlen),
vīl (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
De vijl waarmee men de onderrand van de krabber scherp maakt. [N 28, 123] || In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen, inz. metalen. Naar de grofte van de vijlkap, het aantal groeven over een bepaalde lengte van het blad, worden vijlen onder meer met de volgende benamingen aangeduid: grove vijlen, bastaardvijlen, halfzoetvijlen, zoetvijlen en fijne zoetvijlen. Naar de vorm worden de volgende vijlen onderscheiden: platte vijlen, driekante vijlen, halfronde vijlen, ronde vijlen of rattenstaarten en mesvijlen. Zie ook deze lemmata. Volgens de respondent uit L 329 was het assortiment vijlen van de koperslager te vergelijken met dat van smeden en bankwerkers. Zo noemde hij zoetvijlen, half-bastaardvijlen, bastaardvijlen, raspen en ronde, halfronde, vierkante, driekantige en platte vijlen. Zie ook deze lemmata. [N 33, 84; N 64, 53a; N 66, 21a; monogr.] || In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.]
II-1, II-11, II-12
|
31395 |
vijlborstel |
vijlborstel:
vīlbøštǝl (Q113p Heerlen)
|
Handborstel van kort, geknikt staaldraad waarmee vijlsel uit de kap van een vijl kan worden verwijderd. Zie ook afb. 110. Diverse zegslieden vermelden ook het gebruik van een staalborstel voor het reinigen van de vijlen. Vgl. het lemma "staalborstel". De invuller uit L 299 merkt daarentegen op dat alleen een zachte ijzerborstel en zeker geen koperen of stalen borstel voor het schoonmaken van vijlen mocht worden gebruikt. In P 176b werden vijlen met behulp van een stalen beitel (stōlǝn˱ bęjtǝl) gereinigd. [N 33, 107; N 33, 216; N 64, 59b]
II-11
|
31373 |
vijlhandvat |
heft:
hɛf (Q113p Heerlen),
vijlenheft:
vīlǝhɛf (Q113p Heerlen)
|
Van hout of kunststof vervaardigde handgreep die op de arend van de vijl wordt geplaatst. Zie ook het lemma "arend". [N 33, 105]
II-11
|