21301 |
boer |
boer:
boer (Q113p Heerlen),
būr (Q113p Heerlen),
būǝr (Q113p Heerlen),
dizze boer (Q113p Heerlen),
dä boer (Q113p Heerlen),
kaffer (barg.):
kaffer (barg.) (Q113p Heerlen),
prang (barg.):
prang (barg.) (Q113p Heerlen)
|
boer [SGV (1914)] || deze [~ boer] [SGV (1914)] || die [~ boer] [SGV (1914)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6, III-3-1
|
22604 |
boer in het kaartspel |
boer:
klavere boer (Q113p Heerlen)
|
klaveren boer [SGV (1914)]
III-3-2
|
33316 |
boerderij, algemeen |
boerderij:
burdǝrii̯ (Q113p Heerlen),
būrdǝrēi̯ (Q113p Heerlen),
boerenhof:
burǝnhof (Q113p Heerlen),
hof:
hof (Q113p Heerlen),
hōǝf (Q113p Heerlen)
|
Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a]
I-6
|
33322 |
boeren |
labeuren:
labø̄rǝ (Q113p Heerlen)
|
Het uitoefenen van het boerenbedrijf; voor de opgaven labeuren doorgaans met de speciale connotatie van zware lichamelijke arbeid. Andere bijzonderheden zijn bij de opgaven zelf vermeld. Voor Q 20, 101, 113 en 253 is aangetekend dat uitspannen (ūtɛ̄panǝ) wordt gebruikt voor het "ophouden met boeren"; in Q 101 wordt bovendien voor "beginnen met boeren" de term zich aanspannen (zix ānɛ̄panǝ) opgegeven. Zie ook kaart 5. [L 37, 11c; monogr.; add. uit N 5A, 95a]
I-6
|
33330 |
boerendochter |
juffer:
jǫmfǝr (Q113p Heerlen)
|
I-6
|
24731 |
boerenjasmijn |
jasmijn:
WBD/WLD
jàsmīēn (Q113p Heerlen)
|
Jasmijn, een heester met witte, welriekende bloemen (jasmijn, zezemien). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20681 |
boerenkool |
boerenkool:
boerekoehl (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
boerekoeël (Q113p Heerlen),
verklw. boerekuëlke
boerekoeël (Q113p Heerlen),
boerenmoes:
boeremoos (Q113p Heerlen),
Eigen syst.
bōēremoos (Q113p Heerlen),
kool:
keuël (Q113p Heerlen),
kuuël (Q113p Heerlen),
krulkool:
krolkouel (Q113p Heerlen)
|
[N Q (1966)]boerenkool || Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] || boerenkool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
20682 |
boerenkoolstamppot |
boerenkool:
boerekoeël (Q113p Heerlen),
boerenmoes:
boeremoos (Q113p Heerlen),
groen moes:
gruunmoos (Q113p Heerlen),
stamppot:
Eigen syst.
sjtamppot (Q113p Heerlen)
|
Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20728 |
boerenvlaai |
boerenvla:
Eigen syst.
boerevla (Q113p Heerlen),
dikke vla:
Eigen syst.
dikke vla (Q113p Heerlen),
vla:
vla (Q113p Heerlen),
Eigen syst.
vla (Q113p Heerlen)
|
Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalber:
schwalber (Q113p Heerlen),
zwarbel:
schwarbel (Q113p Heerlen),
sjwarbel (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
šwarbələ (Q113p Heerlen),
zwarbeltje:
dim.
sjwerbelkes (Q113p Heerlen)
|
boerenzwaluw [DC 18 (1950)] || boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] || zwaluw [SGV (1914)] || zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|