e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
werkbij broed[bij]: brø̄j[bij] (Heerlen), haal[bij]: hǭl[bij] (Heerlen), voer[bij]: vōr[bij] (Heerlen), werk[bij]: werk[bij] (Heerlen) Vrouwelijke bij. De werkbij is aanzienlijk kleiner dan de koningin. De werkbijen of werksters verrichten alle in de bijenwoning voorkomende taken zoals het broed warm houden en voeren, de koningin te eten geven en van cel tot cel leiden, raten bouwen, gebruikte cellen oppoetsen, water, stuifmeel, kleverige propolis en zoete nectar aanslepen, de voorraden opbergen en verzegelen, reten stoppen, de poort bewaken en de woning verdedigen, ventileren en schoonhouden. Op grond van die verschillende functies wordt de werkbij ook wel haalbij, voederbij, bouwbij en broedbij genoemd. In de zomer is een werkster na ongeveer zes weken versleten, in de winter, als er geen buitenwerk te doen valt, leeft ze ongeveer vijf à zes maanden. Men kent dus kortlevende zomerbijen en langlevende winterbijen. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12b; S 3, L 1a-m; JG 1a; N 63, 62] II-6
werkbijenbroed fijn broed: fīǝn brut (Heerlen) Het broed in de kleinste cellen, waaruit de werkbijen ontstaan. [N 63, 24a; N 63, 20a] II-6
werkdaagse jas werkeldaagse rok: werkeldaagsche rok (Heerlen), werkkleren: wirkkleejer (Heerlen) werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)] III-1-3
werkdag werkeldag: werkeldaagsche rok (Heerlen), werkendag: werkedagskléjer (Heerlen) door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] || werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)] III-3-1
werken werken: wīrkə (Heerlen, ... ), wɛrkə (Heerlen) arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten] [N 85 (1981)] || geregelde arbeid verrichten; zijn taak, beroep of bedrijf uitoefenen [werken, arbeiden, wrochten] [N 89 (1982)] || werken [RND] III-3-1
werken op de boerderij poejakken: pujakǝ (Heerlen), zich schinden: zex šenǝ (Heerlen) Ook te verstaan als het doen van huishoudelijk werk in het boerenbedrijf. De belangrijkste termen in taalgeografische zin zijn ongetwijfeld schommelen en keuteren; deze zijn dan ook in kaart gebracht; vergelijk nog de behandeling van schommelen in Goossens 1963b. De op Nederlandse bodem ontstane afleiding labeuren van het Franse leenwoord labeur is in de semasiologische kaart 5 ondergebracht. Verreweg het grootste deel van de andere opgaven zijn expressief geladen uitdrukkingen met velerlei connotaties voor "hard werken, zich afsloven" in het algemeen. [JG 1b; L 8, 149, S 47; monogr. add. uit N 5A, 95a; L 37, 11c] I-6
werken volgens een akkoord akkoord haan: akǭǝt han (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]) Werken volgens een akkoord d.i. een hoeveelheid werk die door een groep mijnwerkers moet worden verricht om aan een basisloon te komen. [N 95, 910; monogr.] II-5
werkjasje (van) turks leer: tø̜rǝks lē̜r (Heerlen) De kiel die men in L 321 kende, reikte tot even over de heupen, was hoog gesloten en had een klein, staand boordje en twee opgestikte zakken. Het jasje was vervaardigd van lichtbruine 'pilo' ('pi`lo'), een stof die volgens de zegsman gauw vaal werd. [N 30, 5b; monogr.] II-9
werklustig moedig: meudich (Heerlen) niet bang voor moeite [moedig, dapper] [N 85 (1981)] III-1-4
werknummer kuilnommer: kulnomǝr (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), nommer: nomǝr (Heerlen  [(Emma)]   [Laura, Julia]), penningnummer: penningnummer (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), werknommer: wɛ̄rknomǝr (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]) Het werknummer van de mijnwerker dat onder meer op zijn gereedschap, controlepenning en mijnlamp staat. Het nummer is ook van belang in verband met de loonlijst. [N 95, 987; monogr.] II-5