e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bonte specht, specht specht: sjpech (Heerlen) specht III-4-1
bontkraag kraag met pels erop: kraag mit pels d⁄r op (Heerlen) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel pelsjas: pelsjas (Heerlen) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
bonzen beuken: bôêkə (Heerlen), bonken: bónkə (Heerlen), bonzen: bòwzə (Heerlen) hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
boodschappenmand boodschappenmandel: būǝtšapǝmaŋǝl (Heerlen) Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.] II-12
boog boog: bo.əch (Heerlen), Zie ook: pieleboag.  boag (Heerlen), deurboog: dȳrbǫax (Heerlen), ontlastingboog: ontlasteŋbǫax (Heerlen), ontlastingsboog: ǫntlasteŋs˱bǭx (Heerlen), pijlenboog: Zie ook: boag.  pieleboag (Heerlen), sentelboog: sentǝlbǫax (Heerlen), strekboog: štrɛk˱bǫax (Heerlen) boog [RND] || Boog. || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] II-9, III-3-2
boogdrilboor boordril: bōrdrel (Heerlen) Handboor die door middel van een koord en een boog wordt rondgedraaid. De boogdrilboor bestaat uit een houten of ijzeren rol, de drilklos, waarin aan de onderzijde een boorijzer bevestigd kan worden. Aan de bovenzijde van de klos bevindt zich een spil waarop een borstplaat wordt aangebracht waar men tijdens het boren met de borst tegen leunt om op deze wijze druk te kunnen uitoefenen. De boor wordt aan het draaien gebracht door een in een boog gespannen koord om de drilklos te slaan en vervolgens de boog heen en weer te bewegen. Deze beweging lijkt op vioolspelen; vandaar woordtypen als vioolboor, fiedelboor, fiedelaar en fiedel. Zie ook afb. 124. [N 33, 121; N 33, 130-131] II-11
boogkorf boogkorf: bōxkø̜rf (Heerlen) Langwerpige korf maar boogvormig aan de bovenzijde in de vorm van een broodtrommel, van stro gemaakt en met riet genaaid. De boogkorf is een tussenvorm tussen de oude, ronde strokorf en de moderne bijenkast. Een typisch voorbeeld van een boogkorf is de Gravenhorster boogkorf, die van stro over een mal gevlochten wordt en al naar gelang de grootte 9, 12 of 16 boograampjes bevat, welke in de kop van de korf door een zaag op de juiste afstand worden gehouden en van onderen met oognagels in de korfwand worden vastgezet (De Roever, pag. 170-171). De ramen zijn beweegbare, houten kaders die men naar believen uit de korf kan nemen of terugplaatsen. Een nadeel is dat, wanneer de vlechter niet al te minutieus heeft gewerkt of wanneer de korf door zijn gewicht gaat doorzakken, de raampjes niet meer uitneembaar zijn. Het principe van de Gravenhorster boogkorf is, dat hij is ontstaan door de combinatie van het goedkope materiaal stro en de voordelen van de losse bouw, namelijk ramen. [N 63, 3d; N 63, 2b; N 63, 3c] II-6
boogschuttersgilde boogschutterij: boͅəxsjøͅtəreͅj (Heerlen), schutterij: sjutterei (Heerlen), Die van Heerle is pas weer herleefd.  sjutteréj (Heerlen) Een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij]. [N 88 (1982)] || Schutterij. || Vogel-schutterij. III-3-2
boom (alg.) boom: bo:m (Heerlen), boom (Heerlen, ... ), mv.; verkl.w.: beum; beumke  boom (Heerlen), buim (mv.): beum (Heerlen), beum mv (Heerlen, ... ) boom [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)] III-4-3