25174 |
wisselvallig weer |
kwakkellucht:
kwàGGəllóch (Q113p Heerlen),
op- en afgaan:
⁄t weer geet op en aaf (Q113p Heerlen),
regenachtig (weer):
rêêgənèchtich (Q113p Heerlen),
regenlucht:
rêêgəlóch (Q113p Heerlen),
t weer staat te luimen]:
⁄t weer is neet vas (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
⁄t weer is neet zieëker (Q113p Heerlen)
|
lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kol:
kǫl (Q113p Heerlen)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
30657 |
witkwast |
blokwitter:
blǫkwetǝr (Q113p Heerlen),
witkwast:
wetkwas (Q113p Heerlen)
|
Rechthoekige borstel om muren of zolderingen te witten of in lijmverf te schilderen. [N 67, 44a; monogr.]
II-9
|
33479 |
witte aalbes |
miemelen:
miemel (Q113p Heerlen)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
24521 |
witte abeel |
belboom:
belboum (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
abeel, witte populier
III-4-3
|
24864 |
witte dovenetel |
witte doenetel:
-
wittə daouənètəl (Q113p Heerlen),
witte dovenetel:
wetǝ dǭvǝnētǝl (Q113p Heerlen)
|
Lamium album L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met roomwitte bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op wegbermen, in weilanden en op stortplaatsen en wordt 30 tot 60 cm hoog. De plant bloeit van april tot de herfst. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12a; monogr.] || witte dovenetel (Lamium album L.) [DC 13 (1945)]
I-5, III-4-3
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluitekaas:
fleute kiës (Q113p Heerlen),
fleutəkîes (Q113p Heerlen),
Eigen syst.
fleutekieës (Q113p Heerlen),
fluiterd:
fleutert (Q113p Heerlen),
Eigen syst.
fleuterd (Q113p Heerlen),
fluitkaas:
fleutkieës (Q113p Heerlen),
frisse kaas:
Eigen syst.
vrisje kieës (Q113p Heerlen),
klatskaas:
Eigen syst.
klatsjkieës (Q113p Heerlen)
|
hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] || Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
štē[klee] (Q113p Heerlen),
wilde klee:
wel [klee] (Q113p Heerlen)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kappes:
kappes (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
koompes (Q113p Heerlen),
Iggemakde kappes: zuurkool
kappes (Q113p Heerlen),
wit moes:
wit moos (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen,
Q113p Heerlen),
witte kappes:
wit kappes (Q113p Heerlen),
witte kool:
wiese kuul (Q113p Heerlen),
witte koehl (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
witte (kabuis-)kool || witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] || witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkerstaartje:
akkerschtätske (Q113p Heerlen),
akkersjtetske (Q113p Heerlen),
akkerstekje:
akkersjtekske (Q113p Heerlen)
|
kwikstaart [SGV (1914)] || kwikstaart, wit [DC 26 (1954)]
III-4-1
|