id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25648 | zoetstof voor peperkoek | honing: honing (Heerlen), stroop: stroop (Heerlen), suiker: suiker (Heerlen) | De diverse zoetstoffen die in het peperkoekdeeg verwerkt worden. Inhoudelijk zijn het verschillende zaken. Vergelijk het lemma ''zoetstof voor taai-taai''. [N 29, 88b] II-1 |
25644 | zoetstof voor taai-taai | honing: honing (Heerlen), stroop: stroop (Heerlen), suiker: suiker (Heerlen) | De diverse zoetstoffen die in het taai-taaideeg verwerkt worden. Inhoudelijk zijn het verschillende zaken. [N 29, 87b; N 29, 87; N 29, 87a; N 29, 88] II-1 |
31380 | zoetvijl, fijne vijl | zoetvijl: zø̜tvīl (Heerlen) | Vijl met een fijn bekapt blad. Doorgaans heeft het blad van een zoetvijl ongeveer 60 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De zoetvijl wordt gebruikt voor harde metalen en voor het afwerken en, aldus de invuller uit P 219, het polijsten of polieren van metalen. Het blad van de vijl kan verschillende vormen hebben. [N 33, 90; N 64, 53b-c] II-11 |
20283 | zogen, voeden (overg.) | de brost geven: də brós gêêvə (Heerlen) | borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)] III-2-2 |
19719 | zolder | zolder: zøldər (Heerlen), zøͅldər (Heerlen) | zolder [SGV (1914)] III-2-1 |
33426 | zolder boven de dorsvloer | beierd: bɛi̯ǝ(r)t (Heerlen), overden: ȳǝvǝr[den], yǝvǝr[den] (Heerlen) | De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32] I-6 |
19491 | zolderkamer | zolderkamer: zøͅldərkāmər (Heerlen) | zolderkamer [N 05A (1964)] III-2-1 |
26149 | zomen | zomen: zø̄mǝ (Heerlen) | Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.] II-7 |
18636 | zomerkapmanteltje | pelerine (<fr.): pellerien (Heerlen) | kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)] III-1-3 |
18675 | zomerkleren | zomerkleren: zoemerkléjer (Heerlen) | zomerkleren [N 23 (1964)] III-1-3 |