27378 |
breekijzer |
breekijzer:
brē̜k˱īzǝr (Q113p Heerlen)
|
Vierkante, naar onderen plat uitgesmede beitel van staal of van gehard of verstaald ijzer die dient voor het slopen van hout- of metselwerk. Voor zwaar sloopwerk zijn er ook ronde uitvoeringen van dit werktuig, 70 tot 80 cm lang, met plat uitgesmeed einde. Zie voor een afbeelding van het breekijzer ook Wld ii.9, pag. 17, lemma "steenbeitel". [N 33, 114; N 53, 43a]
II-11
|
18786 |
breien |
boren:
bòre (Q113p Heerlen),
strikken:
schtrikke (Q113p Heerlen),
sjtrikke (Q113p Heerlen)
|
breien [SGV (1914)]
III-1-3
|
18787 |
breinaald |
breinaald:
breinold (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
striknaald:
sjtriknold (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen)
|
breinaald
III-1-3
|
27966 |
breken, doorbreken |
breken:
bręǝkǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Gezegd van ondersteuningen en met name de kap ervan. Ondersteuningen kunnen breken als gevolg van de druk in het gesteente. [N 95, 355; monogr.]
II-5
|
24475 |
brem |
ginster:
gele pinksterbloemen dragend kruid
ginster (Q113p Heerlen)
|
brem
III-4-3
|
17804 |
brengen |
brengen:
bringe (Q113p Heerlen)
|
brengen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18392 |
bretel |
help:
helpe (Q113p Heerlen)
|
bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
brü`ek (Q113p Heerlen)
|
breuk [SGV (1914)]
III-1-2
|
33752 |
breukhengst |
gebroken hengst:
gǝbrǭkǝ heŋs (Q113p Heerlen)
|
Een hengst waarbij door het castreren een darmuitstulping optreedt. [N 8, 61c]
I-9
|
28076 |
breuklijn |
breuklijn:
breuklijn (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Wilhelmina]),
brȳǝkliŋ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Emma]),
brokgrens:
bruxgrɛns (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits]),
kraaklijn:
krākliŋ (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De lijn waarlangs het dakgesteente moet afbreken, wanneer de ondersteuningen geroofd worden. [N 95, 579; monogr.]
II-5
|