e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bruidszwerm zingende voorzwerm: zeŋǝndǝ vȳršwɛrm (Heerlen) Een volk dat meezwermt bij de bruidsvlucht van een jonge koningin. [N 63, 37a; N 63, 37b; N 63, 29d; N 63, 29c] II-6
bruiloft bruiloft: broelof (Heerlen, ... ), broeloft (Heerlen), hoogtijd: hoegzit (Heerlen), (vgl, hgs).  hoegziet??? (Heerlen) bruiloft [SGV (1914)] || hoogtijd, bruiloft III-2-2
bruine gebreide dameskous gestrikte hoos: geschtrikde hoase (Heerlen) dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)] III-1-3
bruine honing bruine honing: brūnǝ huǝneŋ (Heerlen) Honing uit raten waar broed in heeft gezeten. De kleur is geen aanwijzing voor het al of niet slecht zijn van de honing. De kwaliteit wordt vooral bepaald door de manier van winnen. [N 63, 115c] II-6
brutaal frech (du.): vrèch (Heerlen), onbeschaamd: ónbəsjèèmt (Heerlen), ongebeend: vgl. Heerlen Wb. (pag. 381): ongebieënde, woesteling.  óngəbîent (Heerlen), ongeschoft: óngəsjŏĕft (Heerlen) geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)] III-3-1
br√ächepenseel brêchepenseel: brêchepenseel (Heerlen) Penseel dat bij het nabootsen van marmer gebruikt wordt bij het schilderen van het gesteente brêche violette. [N 67, 39d] II-9
bui, regenbui bui: buuj (Heerlen), de bui (Heerlen), dras: dreutsch (Heerlen, ... ), guts: geutsch (Heerlen), geutsen (Heerlen), regenbui: (rêêgə)buj (Heerlen), rägebuij (Heerlen), (zn).  de reëgebui (Heerlen), regenschuil: rägeschoel (Heerlen), schuil: de sjoel (Heerlen, ... ), schōēl (Heerlen), sjŏĕl (Heerlen) bui [SGV (1914)] || bui, regenbui || regenbui [SGV (1914)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)] III-4-4
buigijzer hoorntje: hø̜rǝkǝ (Heerlen) Een driehoekig blok ijzer met aan de onderzijde een pin, dat in het aambeeldgat wordt geplaatst en wordt gebruikt om er met behulp van een hamer stukken ijzer op te buigen. Zie ook afb. 26. [N 33, 45-46; N 33, 55] II-11
buik buik: boehk (Heerlen), bōēk (Heerlen), bôêk (Heerlen), lijf: līf (Heerlen), pens: pɛns (Heerlen) buik (lijf) [DC 01 (1931)] || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41] I-9, III-1-1
buik (spotnamen) aardappelsbuik: erpelsboek (Heerlen), bierbuikje: beerbuukske (Heerlen), pens: pansch (Heerlen, ... ), pens (Heerlen) buik: spotbenamingen [N 10 (1961)] III-1-1